Visioenen van Anna Katharina Emmerich over de Kerk

Ineenstorting en herstel van de Kerk

Anna Katerina Emmerick, Duitsland, 1774-1824

1. Visioenen van Anna Katharina Emmerich over de Kerk (uittreksels). Bron: Visioenen van Anna Katharina Emmerick over de Kerk. Uitgever: Zr. A. C. Emmerick Stichting, Ten Hout 19, 5674 NZ Nuenen (Nederwetten), Nederland.

2. « Ik zag de kerk van Sint Pieter en een enorm aantal mensen, die bezig waren haar te vernielen, maar ik zag ook anderen bezig met herstelwerkzaamheden. Rijen werklieden, bezig met deze dubbele taak, strekten zich uit over de hele wereld. De slopers sloegen hele stukken los; het waren in het bijzonder sekteleden in groten getale en afvalligen. (…) Ik zag met afschuw, dat er ook katholieke priesters onder waren. (…) Zij vernielden wat heilig en groots was, en wat zij opbouwden was niets anders dan hol, leeg en overbodig. Zij braken het altaar af en van de stenen maakten zij een bordes bij de ingang. (…) »

De verduistering van de Kerk

3. « Ik zag de Kerk op aarde geheel verduisterd en verlaten. Gij, priesters, gij verroert u niet. Gij slaapt en de schaapstal brandt aan alle kanten. Gij doet niets. O, wat zult gij daar eenmaal om wenen. Al had gij maar één Pater Noster gebeden. Ik zie zoveel verraders, zij kunnen niet dulden dat men zegt: “Het gaat verkeerd”. Alles is goed in hun ogen, als zij door de wereld maar geëerd worden. Ik zag de gebreken en de decadentie van het priesterdom, alsook haar oorzaken. Ik zag de kastijdingen, die in aantocht zijn. De bedienaren van de Kerk zijn toch zo laf. Zij maken geen gebruik meer van de kracht, die zij bezitten door hun priesterschap. »

4. « Ach, als ooit de zielen zouden opeisen, wat hun verschuldigd is door de geestelijkheid, die hun zoveel verliezen berokkent door haar nalatigheid, zorgeloosheid en onverschilligheid, wat zal dat voor die nalatigen iets verschrikkelijks worden. Zij zullen rekenschap moeten afleggen voor alle liefde, alle vertroostingen, alle aansporingen, alle onderrichtingen omtrent de godsdienstige verplichtingen, die zij ons niet geven; voor alle zegeningen die zij niet uitspreken, ofschoon de kracht van Jezus’ hand hun is gegeven, voor alles wat zij nalaten te doen, zoals Jezus het gedaan heeft. Ik zag relikwieën wegwerpen en andere dingen van dien aard. Ik zag hoe aan oneindig veel mensen van goede wil de toegang tot de genadebronnen van het Hart van Jezus werd afgesloten door de afschaffing van devoties en door sluiting en profanatie van de kerken. »

5. « Ik kreeg een visioen wat betreft de ontelbare fouten van de herders en het nalaten van al hun verplichtingen jegens hun kudde. Ik zag vele goede en vrome bisschoppen, maar zij waren slap en zwak en het slechtste deel van hen kreeg vaak de overhand. God houdt terdege rekening met de decreten, bevelen en verboden van het hoofd van de Heilige Kerk, en zij blijven bij Hem van kracht, ook al maken de mensen er zich niet ongerust over, of loochenen zij ze, of drijven er de spot mee. »

6. « Ik zag al deze geestelijken omgeven door een zware mist, die hen als door een muur afscheidde van de Kerk. Ik zag de lauwheid van de plaatselijke geestelijken toenemen en ik zag een grote duisternis ontstaan. Toen verbreidde zich het visioen naar alle kanten. Overal zag ik de katholieke gemeenschappen onderdrukt worden, gekweld, in het nauw gedreven, en beroofd van hun vrijheid. Ik zag dat veel kerken gesloten werden. Ik zag overal veel narigheid. Ik zag oorlogen en bloedvergieten. Maar dit zal niet lang duren. »

7. « Ik zag de kerk der afvalligen geweldig toenemen. Ik zag de duisternis die er van uitging zich in de hele wereld verspreiden, en ik zag veel mensen de wettige Kerk verlaten, en zich tot de andere wenden. Daar is alles veel mooier, veel natuurlijker en beter geordend. Ik zag betreurenswaardige dingen. Men speelde, dronk, kletste, men maakte vrouwen het hof in die kerk, in één woord, men bedreef er allerlei soorten gruwelen. »

8. « De priesters lieten alles toe en lazen de Heilige Mis met veel oneerbiedigheid. Ik zag er maar weinigen, die nog de ware godsvrucht hadden, en de zaken gezond beoordeelden. Dat alles bedroefde mij ten zeerste. Toen bond mijn hemelse Bruidegom mij bij het middel vast, zoals Hij zelf aan de geselkolom werd vastgebonden, en zei: “Zo zal de Kerk nog gebonden worden, zo zal zij worden vastgeklemd, totdat zij zich weer kan oprichten”. Ik zag in de toekomst de godsdienst diep wegzinken. Alleen in enkele haardsteden en in enkele gezinnen hield zij stand. Die heeft God dan ook gespaard voor de rampen van de oorlog. »

De goede Kerk

9. « Ik zag in de nabijheid een andere Kerk, waar alles licht was, en die voorzien was van allerlei genaden van boven. Ik zag er Engelen opstijgen en nederdalen, ik zag er “leven en groei”, maar er was ook “lauwheid en verstrooidheid.” Ik zag ook geestelijken hout aandragen naar de treden van de preekstoel. Zij staken vuur aan en bliezen uit alle macht, maar dat alles veroorzaakte alleen maar rook en een afschuwelijke damp. Toen maakten zij een gat in het plafond met een pijp er op, maar de rook wilde niet omhoog gaan en alles bleef in duisternis gehuld, een duisternis, waarin men stikte. »

10. « Ik zag ver weg op het achterplan de troon van een woest volk, gewapend met speren, en een gestalte, die lachte, en zei: “Bouw maar zo stevig als je wilt, wij gooien haar wel omver”. (Moskou ? De Islam ?) Ik zag hoe men zo bekwaam (te Rome) de godsdienst ondermijnde en verstikte, dat er nauwelijks een honderd priesters overbleven, die zich niet lieten meeslepen. Hoe dat kwam weet ik niet, maar ik zag de mist en de duisternis meer en meer toenemen. »

11. « (Naast de kerk der afvalligen ziet zij ook de ware Kerk). “Ik zag in de nabijheid een andere Kerk, waar alles licht was en die voorzien was van allerlei genaden van boven. Ik zag er Engelen opstijgen en nederdalen, ik zag er leven en groei” (niet zozeer in kwantiteit, maar in kwaliteit, de goeden worden beter). “Maar er was ook lauwheid en verstrooidheid,” (ook daar, de verleiding van de kerk der afvalligen steekt ook sommigen van de goeden aan.) »

Het modernisme in de Kerk

12. « Ik zag op een groene weide (waar de schaapjes van de Kerk grazen) veel mensen, waaronder “geleerden”, zich terzijde bijeengroeperen, en er verrees een “nieuwe kerk”, waarin zij zich verzamelden. Die kerk was rond met een grijze (niet meer lichtgevende) koepel (het was niet meer de kruiskerk), en zoveel mensen stroomden daar samen, dat ik niet begreep hoe zij er allemaal in konden. (De ronde vorm betekent het verwerpen van de traditionele Kerk. In onze dagen beleven wij een herleving van het modernisme. De kudde wordt naar vergiftigde weidegrond geleid.) »

13. « Ik zag meerdere groepen welmenende mensen naar een kant van de weide snellen, waar nog groen gras was, en licht. Ik weet niet, wat er van de mensen terechtkwam, die de (valse) kerk waren binnengegaan. Het leek wel, of zij de mensen “verslond”. Die kerk werd steeds zwarter en leek helemaal op steenkool. Daarna ging ik, onder leiding van drie Engelen, naar een rijk bloeiende plek (dus waar de ware leer nog niet besmet was), door muren omgeven (door God beschermd), ongeveer even groot als het kerkhof hier voor de deur (deze kleine ingesloten ruimte schijnt opnieuw de kleine kern aan te duiden die trouw is gebleven). »

De gemeenschap der antikerkelijken

14. « Zij willen één enkel lichaam zijn, maar in iets anders dan in de Heer. Er heeft zich een lichaam gevormd, een gemeenschap buiten het lichaam van Jezus, dat de Kerk is: een valse kerk, zonder Verlosser, waarvan het mysterie is, dat zij geen mysterie bezit. Ik kan niet zeggen hoezeer alles, wat zij doen afschuwelijk, verderfelijk en ijdel is. Bijna niemand hunner kent de duisternis te midden waarvan hij werkt. Schijnbaar is alles zuiver, in werkelijkheid is er slechts leegte. (Door hun opening naar de wereld is hun invloed in de wereld ten einde. Geloven is niet mogelijk zonder nederigheid, maar in de “wetenschappelijke” kerk heerst zelfgenoegzaamheid, en een gevoel van superioriteit.) »

15. « Zij zit vol hoogmoed en verwaandheid en daardoor vernielt zij alles en voert tot het kwade ondanks de mooie schijn. Het gevaar schuilt in haar schijnbare onschuld. Zij werken en handelen buiten Christus om. Door Hem alleen wordt alle leven geheiligd, en buiten Hem wordt iedere gedachte en iedere handeling het rijk van de dood en van de duivel. »

16. « Zij bouwden een “grote kerk”, vreemd en buitensporig. Iedereen moest er binnengaan en er dezelfde rechten bezitten: lutheranen, katholieken, en sekten van allerlei aard. Het moest een ware “gemeenschap der ontheiligden” zijn, waar slechts één herder en één kudde zou zijn. Er moest ook een ‘paus’ zijn, maar die mocht niets bezitten en hij zou een salaris ontvangen. Alles was van tevoren voorbereid, en heel wat zaken waren al klaar. Maar op de plaats van het altaar was er alleen maar de “gruwel der verwoesting”. Ik zag alles wat overhelt naar het protestantisme steeds meer de overhand krijgen en ik zag de [katholieke] godsdienst steeds meer in verval raken. Er waren in Rome, zelfs onder de prelaten, heel wat personen met weinig katholieke gevoelens, die met succes aan deze zaak werkten (nl. aan de samensmelting der Kerken). »

Het onweer

17. « Ik zag een groot onweer komen vanuit het Noorden. Het naderde in een halve cirkel tot de stad met de hoge toren (Wenen), en het strekte zich ook uit naar het Westen. In de verte zag ik gevechten en boven verscheidene plaatsen strepen bloed aan de hemel, en ik zag dat er voor de Kerk eindeloos ongeluk en grote ellende in aantocht was. Boven die stad (Rome) komen verschrikkelijke dreigingen vanuit het Noorden. De stad zag ik in zulk deplorabele toestand, dat het minste vonkje overal vuur kon verspreiden. Ik zag Sicilië somber, schrikwekkend en verlaten door allen, die konden vluchten. Ik zag de Kerk volkomen geïsoleerd en helemaal verlaten. Alle mensen vluchtten. Overal zie ik ellende, haat, verraad, verlatenheid en volkomen verblinding. »

De anarchie in de Kerk

18. « Ik zie bij allen, zelfs bij de besten onder hen, een vreselijke hoogmoed, maar bij geen enkele van hen nederigheid, eenvoud en gehoorzaamheid. Zij zijn uitermate trots op de afscheiding, waarin zij leven. Zij praten over ‘geloof’, ‘verlichten’, ‘levend christendom’, maar zij verachten en beledigen de Heilige Kerk, waarin alleen het licht en het leven te vinden zijn. Zij plaatsen zich zelf boven iedere macht en iedere kerkelijke hiërarchie, en zij kennen noch de onderwerping, noch de eerbied voor het geestelijk gezag. In hun aanmatiging beweren zij alles beter te begrijpen dan de hoofden van de Kerk en zelfs dan de heilige kerkleraren. »

19. « Die ‘verlichten’. Ik zie ze steeds in een bepaald verband met de komst van de Antichrist-persoon, want ook zij werken door hun gedragingen mee aan de voltooiing van het mysterie van het kwaad. De tijd van de Antichrist-persoon is niet zo nabij als sommigen menen [zei Anna-Katerina vóór 1824]. Hij zal nog voorlopers hebben. Ik heb in twee steden professoren gezien uit wier school, die voorlopers zouden kunnen voortkomen. »

Bron: http://www.courlisius.org/ineenstorting_van

Nico van Hal: De bevestigingstheorie van dr. A.A.A. Terruwe

Met Weerhoudende Liefde

Het belang van de bevestigingstheorie van dr. A.A.A. Terruwe voor het Humanistisch Raadswerk,
Nico van Hal,
22 augustus 1997.

VOLGORDE VAN INHOUD
Motivatie
Inleiding
Psychische menswording
De frustratieneurose
Bevestiging als medicijn
Wat als de mens niet bevestigd is?
Hoe vindt ‘bevestiging’ plaats?
Bevestiging en zingeving
Bevestiging en raadswerk
Tenslotte
Noten

Motivatie

Sinds 1992 maak ik als fysiotherapeut gebruik van mijn scholing in de beginselen en vaardigheden van de haptonomie. Binnen de haptonomische benadering van patiënten of cliënten heeft de bevestigingstheorie van Terruwe een voorwaardelijke rol van betekenis voor de kwaliteit van het therapeutisch contact. Daar was ik mij tot op heden wel bewust van, maar dat bleef beperkt tot een subliminaal niveau: Ergens had ik wel het idee dat Terruwe mij het wezen van het intermenselijk contact had duidelijk gemaakt maar tegelijkertijd was de diepte van de eenvoud van haar theorie nog niet geheel tot mij doorgedrongen. De opdracht ter afsluiting van de cursus Systeem en Zorg aan de Universiteit voor Humanistiek bood mij de gelegenheid om deze theorie diepgaander te bestuderen dan ik tot op heden gedaan had. Mijn vooronderstelling bij de keuze van dit onderwerp luidde namelijk dat de bevestigingstheorie van Terruwe niet alleen voor de toepassing van haptonomie maar eveneens voor het Humanistisch Raadswerk van wezenlijk belang zou kunnen zijn. Om die vooronderstelling voor de lezer inzichtelijk te maken behandel ik in deze paper achtereenvolgens de levensbeschouwelijke uitgangspunten van Terruwe, het ontstaan van de bevestigingstheorie door de ‘ontdekking’ van de frustratieneurose, de bevestiging als psychotherapeutisch medium en het verband tussen ontkenning en zelfbevestiging in contrast met de bevestiging. Daarna behandel ik de bevestiging in een breder toepassingsperspectief: Wat is iemand bevestigen? Hoe vindt bevestiging plaats en hoe is de bevestiging kenbaar? en Wat is de betekenis van bevestiging voor zingeving? Daaruit volgend zal ik het mogelijk belang van de bevestigingstheorie van Terruwe voor de taakstelling en methode van het Humanistisch Raadswerk nader toelichten.
Het mag duidelijk zijn dat daar waar ik in deze paper de mannelijke vorm gebruik, ik tevens de vrouwelijke vooronderstel.

Inleiding

Het hele leven is een worsteling om de ware humaniteit. (A.A. Terruwe)
Anna Terruwe (1912) promoveert in 1949 in Leiden op haar dissertatie “De neurose in het licht der rationele psychologie”. Vanaf 1952 tot aan 1986 verschijnen er met een zekere regelmaat boeken van haar hand. Een aantal van die boeken is opgenomen in de Noten van deze paper. Terruwe behandelt daarin haar bevestigingstheorie in het licht van het leven, het (Rooms-katholieke) geloof en de opvoeding van kinderen. Dr. A.A.A. Terruwe is psychiater en dat perspectief is in haar uitgangspunten duidelijk traceerbaar.

Psychische menswording

De grondslag van haar gedachtengang wordt gevormd door “het feit, dat de mens, gelijk in alles, ook in zijn gevoelsleven een groeiend, zich ontwikkelend wezen is.” De ontwikkeling van het gevoelsleven verloopt volgens haar fasegewijs. Elke fase dient daarbij als voorwaarde voor een volgende ontwikkelingsfase. Zo ontkomt ook de ontwikkeling van het gevoelsleven volgens Terruwe niet aan de wetten zoals die gelden in de natuur waarin baby’s baby’s, kinderen kinderen en pubers pubers hebben moeten kunnen zijn, om uiteindelijk tot hun psychische volwassenheid uit te kunnen groeien.1 Terruwe noemt dit ontwikkelingsproces; ‘psychische menswording’.2 In dit proces is de mens onvermijdelijk bepaald tot “de roep van zijn diepste wezen om gelukkig te willen zijn”. Om gelukkig te zijn is het volgens haar nodig dat de mens voelt dat hij bij iemand hoort en dat hij bij iemand horen wilt.3 Een belangrijk kenmerk van psychische volwassenheid is dan de volwassen liefde, waarin men gelukkig kan zijn om de uniciteit en het welzijn van de ander.4 Om gelukkig te kunnen zijn om het welzijn van een ander is een besef van zelfwaarde een voorwaardelijk startpunt in de groei naar een psychische volwassenheid. Het besef van zelfwaarde komt voort uit de -belangeloze- ontmoeting met een ander die mij herkent en erkent in wie ik ben en anders ben. Zo zijn mensen voor hun psychische volwassenheid onvermijdelijk bepaald tot elkaar en elkaars verscheidenheid.5
Samengevat zou je kunnen zeggen dat Terruwe bij haar mensbeeld drie uitgangspunten hanteert.
In de eerste plaats vat zij het menselijk gevoelsleven op als een ontwikkelingsproces waarin te onderscheiden fasen elkaar moeten opvolgen opdat de mens de fase van de psychische volwassenheid bereikt.
In de tweede plaats gaat zij uit van een onvermijdelijke behoefte bij de mens om gelukkig te willen zijn. Deze behoefte bepaalt elke mens zodanig bij een ander mens dat daarmee de psychische volwassenwording in gang gezet wordt.
Hieruit volgt mijns inziens haar derde uitgangspunt. Om gelukkig te worden is het klaarblijkelijk nodig dat de ene mens de andere mens wil leren kennen. Specifieker; dat de ene mens het goede van de ander wil leren kennen en de ander gelukkig wil zien. Terruwe zelf tenslotte waardeert ‘het mét de ánder te kunnen zijn’ 6 als de voornaamste en meest fundamentele behoefte die de mens kent.
Hoewel haar Rooms-Katholieke levensbeschouwing zeker in aanmerking genomen moet worden, mogen we toch veronderstellen dat Terruwes levensbeschouwing in belangrijke mate bepaald wordt door haar professionele activiteiten. Met name de “ontdekking” van de frustratieneurose is van belang geweest voor haar ideeën over psychische menswording en de bevestiging die zij daarvoor nodig achtte. Het is daarom dat ik uitgebreid stil wil staan bij haar psychologische beschouwing zoals die beschreven is in haar boek ‘De frustratieneurose’.7

De frustratieneurose

Het ziektebeeld wat zij heeft onderscheiden van de tot dan toe door Freud beschreven verdringingsneurose is de frustratieneurose. Bij de frustratieneurose is er geen sprake van een verdringing maar juist van een gefrustreerd zijn van natuurlijke, sensitieve behoeften8; de gevoelsbevestiging is uitgebleven én wordt als een gemis ervaren.9 In ‘De frustratieneurose’ wordt dit geïllustreerd door de casuïstiek die voor Terruwe een directe aanleiding was om over haar interventies anders te gaan nadenken.
Het was een meisje van 25 jaar, doctoranda in de wis- en natuurkunde, uitermate intelligent, maar met een uitgesproken infantiel gebleven gevoelsleven. Zij was zeer angstig, en ik had de diagnose voorlopig gezocht in het beeld van de door energie gecamoufleerde angstneurose. Ik kon echter, ondanks mijn pogingen in die richting, niet het verdringingsmechanisme ontdekken, en er was weinig voortgang in de toestand te bespeuren. Op zekere dag zeide toen de patiënte tegen mij: ‘Dokter, al wat U doet, raakt mij niet. Ik zit al een half jaar hier bij U op de commode en steek mijn armpjes naar U uit; maar U neemt mij niet op.’10
Na deze ‘eye-opener’ ziet Terruwe in haar praktijk steeds vaker signalen die erop wijzen dat kinderen die gefrustreerd zijn geworden in hun natuurlijk verlangen naar veiligheid en tederheid een neurose kunnen ontwikkelen die duidelijk verschilt met die van andere neurosebeelden. In de loop van de tijd wordt haar door onderzoek duidelijk wat de diagnostische en therapeutische consequenties zijn van haar bevindingen.11
Omdat ik, mede op basis van mijn praktijkervaring, veronderstel dat de beschreven symptomatologie sterke overeenkomsten vertoont met hoe mensen zich kunnen voelen en zich kunnen gedragen in crisissituaties sta ik ook daar -uitvoeriger dan ogenschijnlijk het karakter van het raadswerk van mij vraagt- bij stil.

De symptomen van de frustratieneurose12 zijn volgens Terruwe:
(a) Een infantiel-egocentrisch gevoelsleven. Iemand met een infantiel-egocentrisch gevoelsleven zal steeds proberen anderen ‘naar zich te ordenen’. Dat wil zeggen dat hij zal proberen anderen zodanig te regisseren dat zij steeds rekening met hem zullen houden. In tegenstelling tot een rationele relatie (zakelijke relaties en kennissen) is er een onvermogen om met de ander een gevoelsrelatie (vriendschap) aan te gaan.
(b) Een fundamenteel gevoel van onzekerheid13. Het kind heeft het instinctief nodig te ervaren dat het niet alleen is, dat er iemand is “die zich zijn ‘zijn’ aantrekt”. Wanneer deze bevestigende aandacht (die in eerste instantie vooral lichamelijk voelbaar is) in het vroege leven gemist wordt blijft de mens in een psychisch onbevredigde toestand. Terruwe veronderstelt dat hier de diepste oorzaak (het fundament) ligt van een gevoelsonzekerheid. De andere oorzaak van hun gevoelsonzekerheid ligt in het gevoelde verschil tussen hun volwassen leeftijd en hun kinderlijke gevoelsinstelling.
(c) Een sterk gevoel van minderwaardigheid. Het gaat hierbij om een sterk gevoel van tekort te schieten ten aanzien van eigen lichaam, uiterlijk, kennis, kunde of geweten wat het gevolg is van hun onzekerheid. Terruwe: “Zij staan wantrouwig tegenover iedere genegenheid, en als men zich aan hen toewijdt en goed voor hen is, blijven zij steeds twijfelen, of men echt wel van hen houdt”.
Deze drie symptomen noemt zij “de ene zijde van het psychische beeld”.
De andere zijde wordt geformuleerd in het onderscheid wat zij maakt tussen de frustratieneurose en de verdringingsneurose. Volledigheidshalve: (d) Bij de frustratieneurose is er geen toename van angst of “energie” zoals dat bij de verdringingsneurose wel het geval is: Als bij de verdringingsneurose de angst primair is en de ontwikkeling secundair dan ligt dat accent bij de frustratieneurose net andersom. (e) Mensen die last hebben van een frustratieneurose kunnen genieten, mensen die last hebben van een verdringingsneurose daarentegen niet. De laatsten worden geremd in hun overgave aan het goede, de eersten zijn op zoek naar deze overgave. (f) Bij verdringingsneurosen is er altijd een object wat aanleiding geeft tot verdringing. Bij de frustratieneurosen is er niet zozeer een object wat aanleiding geeft tot angst maar meer het gevoel niet aangepast te zijn aan de omstandigheden .
Samenvattend zou je dus kunnen zeggen dat: Er volgens Terruwe sprake is van een frustratieneurose als iemand last heeft van een achterblijven in de ontwikkeling van zijn gevoel waarbij dat tot uitdrukking komt in het besef zich niet op een volwassen manier te kunnen verhouden tot anderen, zich onzeker en zich minderwaardig voelt. Angst, schuldgevoelens, depressiviteit en agressiviteit kunnen daar uitdrukking aan geven. Ter onderscheiding van de verdringingsneurosen wordt door Terruwe opgemerkt dat bij de frustratieneurose het verschijningsbeeld van de symptomen een statisch karakter heeft. Tevens is het opmerkelijk dat de persoon in kwestie, zoals zij dat zegt, “een vrije gevoelsinstelling ten aanzien van het zinnelijk goed” behoudt (=de mogelijkheid tot het kunnen genieten, nvh). Tot zover de psychopathologie van de frustratieneurose.

Bevestiging als medicijn

Het eerste wat iemand in zijn leven nodig heeft is een bevestiging van zijn ‘zijn’ 14. In “Geloven zonder angst en vrees” noemt Terruwe ‘bevestiging’ dan ook het meest adequate geneesmiddel voor de mens die zelf niet in staat is om goed contact te maken, die daarin angstig is of zich minderwaardig voelt.15 In eerste instantie gebeurt de bevestiging idealiter op tactiele wijze. In tweede instantie verbaal. Terruwe maakt hierbij een onderscheid tussen een vrouwelijke en een mannelijke benadering: de bevestiging door de vrouw zou meer tactiel (gevoelsmatig) van aard zijn terwijl die van de man meer verbaal (rationeel) zou zijn. Maar -zo relativeert zij dit onderscheid- gevoelsbevestiging is zowel voor de man als voor de vrouw van groot belang16: “(….)wat zij (lees: de cliënt, nvh) verlangt, en wat zij behoeft, zijn tactiele uitingen, die uit echte liefde voortkomen (…) zij moeten voelen, dat zij geaccepteerd worden(… ).” De cliënt vraagt dus a. gevoelsbevestiging door te tonen genegenheid en sympathie. Daarbij is bekwaamheid en deskundigheid van secundair belang omdat dat niet zozeer appelleert aan het gevoel van de cliënt maar meer aan het verstand. De hulpverlener -tot wie de cliënt zich als een kind verhoudt- zal met inachtneming van de verhoudingen, werkelijk sympathie (geduld, hartelijkheid, meeleven en toewijding) moeten tonen voor de hulpvrager. Maar de volwassen cliënt heeft niet genoeg aan gevoelsbevestiging alleen, die heeft ook b. de goedkeuring nodig van de therapeut. Terruwe noemt dat laatste de bevestiging van de persoon.17 De gevoelsbevestiging en de persoonsbevestiging vormen het fundament van de psychische uitgroei die overeenkomstig de natuurlijke groei18 zich fasegewijs en in geleidelijkheid zal moeten gaan voltrekken. De therapie van de frustratieneurose komt er in de woorden van A.W. Mante op neer dat “de therapeut de patiënt alsnog die waardering en zorg, liefde en tederheid schenkt, die deze in zijn jeugd heeft moeten ontberen, zodat zijn gevoelsleven zich alsnog ontplooit. Dit schenken van waardering aan de ander, waardoor die ander voelt en weet geaccepteerd te zijn zoals hij is, en goed te zijn zoals hij is, geeft hem ook zelfrespect en gevoel van eigenwaarde. Hij wordt als het ware aangemoedigd om de in hem sluimerende mogelijkheden tot werkelijkheid te laten worden en daarmede wordt hij ‘bevestigd’ in zijn ‘zijn’.”19
Wat als de mens niet bevestigd is?
Als de mens niet bevestigd is, blijft hij volgens Terruwe, altijd en noodzakelijk, zelfs tot op hoge leeftijd, nog streven naar bevestiging. Ter compensatie van een gebrek aan bevestiging door een ander, kan hij zichzelf gaan bevestigen. Dat kan iemand doen door zichzelf ten opzichte van een ander ‘groot’ te maken. Imagebuilding, statusverwerving, carrièredwang, naijver, betutteling, overbezorgdheid, achterdocht en gierigheid zijn daar relatief onschuldige voorbeelden van. Maar pogingen tot zelfbevestiging kunnen ook direct ten koste gaan van anderen. Leedvermaak, roddel, intimidatie, vandalisme, ongewenste intimiteiten, verkrachting en zelfs doodslag zijn volgens Terruwe eigenlijk ernstige pogingen tot zelfbevestiging.20 In het licht van bovenstaande is zelfbevestiging voor Terruwe daarom de grootste utopie die er in het leven bestaat.21 Zelfbevestiging in deze betekenis, beschadigt niet alleen de ander maar het ontkent tevens de goedheid en zelfs het bestaansrecht van de ander. Iedere poging om de ander niet te willen zien, niet te willen kennen is een ontkenning van de ander. Het is de ander van je afstoten en is daarmee een vorm van polarisatie, een verwijdering, die de ontmoeting en daarmee de kans op bevestiging onmogelijk maakt.

Wat is iemand ‘bevestigen’?

In ‘Bevestigend samenleven’ zegt Dr. I. Verhack dat bevestigen op de eerste plaats een ‘laten-zijn’ is.22 Het gaat hem dus om een attitude die ruimte biedt voor de eigenheid van de ander. Terruwe geeft daarvan een mooi voorbeeld in ‘Geef mij je hand’:
De man vertelde mij dat hij eens als kind op straat speelde en in een gevecht met een grotere jongen geslagen en verslagen werd. Zijn moeder had door het raam kijkend alles zien gebeuren. Huilend en schreeuwend was hij naar binnen gekomen en minuten lang vulde hij het huis met zijn gesnik. Zijn moeder bleef rustig in de kamer doorwerken. Er kwam geen woord van haar naar hem dat verwijt was of vermaning; niet ‘dat hij ook niet spelen moest met zoveel oudere jongens’; niet ‘dat hij ook niet luisteren wilde als zijn vader hem dat zei’; geen bevel tot stil-zijn nadat het huilen lang genoeg geduurd had. En eindelijk, na vele minuten, sprak ze de woorden die de jongen nooit meer vergat in zijn leven en die hem de liefde van zijn moeder zo onweerstaanbaar nabij gebracht hadden. Ze zei: “Heb je verdriet, Keesje?”23
Maar dit ‘laten-zijn’ heeft nog meer in zich dan dit voorbeeld duidelijk maakt. Het is meer dan een gedogen, meer dan een dulden, meer dan een toelaten. Bevestigen is volgens Verhack ook de andere mens als een ‘jij’ verwelkomen en opnemen in onze intersubjectieve leefwereld en ontmoetingsruimte.
In een boodschap die zij uitspreekt op zondag 21 januari 1973 voor de KRO radio zegt Terruwe het zelf zo: “Bevestiging wil zeggen: Jij mag zijn wie je bent – en zoals je bent – met fouten en gebreken – om te kunnen worden, die je in aanleg bent, maar zoals je je nog niet kunt vertonen – en je mag het worden op jouw wijze en in jouw uur (leestekens redactie radioprogramma Kruispunt, cursivering nvh).”24 Bevestiging is dus volgens Terruwe een onthulling van het wezen van de ander zodat hij kan gaan worden wie hij in potentie al is. Voor deze onthulling en voor dit wordingsproces is ruimte nodig. Verhack: “Daartoe moet diegene die bevestigt ook in zichzelf iets openen, misschien zelfs prijsgeven, om in zichzelf de ruimte voor de ander te kunnen maken.” Als ik vanuit die openheid de ander aan zichzelf bekend maak als zijnde ‘goed’ word ik onvermijdelijk eveneens zelf aan de ander onthuld als goed. Er is in de bevestiging dan ook sprake van een wederzijdse goedheidonthulling tussen mensen.25 Deze wederkerigheid gaat zover dat Terruwe, met betrekking tot de bevestiging, spreekt over “de ander onlosmakelijk aan mij binden” of “de ander onlosmakelijk vastmaken aan onszelf”. Het gaat hierbij echter wel om een binding zonder angst en dwang. Ik zou willen zeggen: Een binding in ‘weerhoudende liefde’ omdat Terruwe in de spanning van deze uitdrukking adequaat de afstand schetst tussen binding en het gewenste behoud van ieders eigenheid. Weerhoudende liefde is volgens haar namelijk; liefde of bevestiging die toegesneden is op de ontvanger. Zo is de intentionaliteit van de liefde van een ouder voor zijn kind anders dan de intentionaliteit van de liefde van diezelfde ouder voor zijn partner. Zoals Terruwe het formuleert: “…als de liefde om de een of andere reden niet ontvangen kan worden, is het de hoogste vorm van liefde, deze liefde niet te laten uitvloeien. Dit is dikwijls de liefde op haar tederst; zij respecteert de ander in zijn niet-zijn en in zijn niet-kunnen”.26 Met andere woorden: Iemand bevestigen is geen pose of een truc. Bevestigen is de ander persoonlijk in zijn ‘zijn en niet-zijn’ en in zijn ‘worden en niet-kunnen’ dienen. Bevestiging vraagt om een persoonlijk engagement.
Hoe vindt ‘bevestiging’ plaats?27
We zagen reeds eerder dat ook Terruwe ervan uitgaat dat de mens van nature behoefte heeft aan contact met andere mensen. Deze behoefte wordt volgens haar gevoed door een gevoel wat hem vraagt voor de ander(en) ‘een goed’ te zijn en om eveneens als een goed mens erkend te kunnen worden. Vanuit deze behoefte beweegt de mens zich naar de andere.
Indien diezelfde mens geconstitueerd is met de mogelijkheid tot het aangaan van gevoelscontacten kan hij een ander mens met onbaatzuchtige openheid tegemoet treden. Indien hij daarbij de ander als ‘goed’ herkent, wat een zekere mate van zelfoverstijging vraagt, en de ander deze herkenning opmerkt én ontvangen wil28, kan een sensatie van welbehagen in beiden lichamelijk voelbaar worden. Deze lichamelijke sensatie maakt het mensen mogelijk de bevestiging van een ander te leren herkennen. Bevestiging is dus lichamelijk kenbaar. Deze ervaring maakt de receptor bewust van zijn eigenwaarde waardoor het welbehagen in zichzelf verder versterkt wordt. Als de receptor zich vervolgens niet afsluit maar zich open blijft stellen, zal zijn gevoel, op zijn beurt, naar de ander toe merkbaar zijn. Indien de primaire actor zich daarvoor ontvankelijk toont is er sprake van een wederkerig gevoelscontact en daarmee van wederzijdse bevestiging.

Bevestiging en zingeving

Wanneer de bevestiging mensen voor het aangaan van contacten ontsluit (opent) dan is de mens naarmate hij zelf meer ontsloten raakt ook in staat anderen te ontsluiten en is hij in staat om zin- en waarde-onthullend op te kunnen treden. “Dit”, zegt Terruwe, “is nu waarmenselijk functioneren – en het is gelukkig zijn.”29 Bevestigen en bevestigd worden is in deze opvatting, dus echt menszijn en tegelijkertijd gelukkig zijn. Bevestigen en bevestigd worden geeft zin aan het leven omdat, zoals reeds opgemerkt is, de ervaring van wederkerigheid de vervulling is van de “meest fundamentele behoefte die de mens kent”. Iedere keer wanneer het zich voordoet zal deze zinervaring, volgens Terruwe, iets bijdragen aan de volheid van het bestaan, aan een gevoel van zekerheid en aan de ervaring van de eigen waardigheid. Door de verandering in het beleven van het ‘eigen zijn’ verandert ook het beleven van het andere zijn. Terruwe: “In dat gevoel van eigenwaarde, dat mij geschonken is, is het mij mogelijk de dingen van de wereld te onderkennen, niet alleen als goed in zich, maar als goed voor mij, (.), en als zodanig mijzelf te beleven aan de wereld der dingen: Het brengt mij tot een ‘in de wereld zijn’.”30 Psychische menswording heeft dus kennelijk ook consequenties voor de positie van waaruit het leven beschouwd gaat worden. Het brengt de mens, volgens Terruwe, van een ‘kennend zichzelf aantreffen in de wereld’ tot een ‘voelend zichzelf thuis voelen in de wereld’.31 Anders gezegd: Het brengt de mens vanuit ‘een op de wereld zijn’ tot ‘een in de wereld zijn’.

Bevestiging en raadswerk

Juist troost moet bij uitstek bevestiging inhouden, wil troost verlossen, verruimen en verblijden. (Terruwe)
De bevestigingstheorie is ontstaan uit Terruwes inzicht dat de mens de ander nodig heeft om gelukkig te kunnen worden. Bevestiging is binnen haar theorie een adequate methode voor de behandeling van mensen die last hebben van een frustratieneurose. Tot zover heeft haar theorie een psychotherapeutisch belang. Deze waarde wordt echter overstegen door het belang van de bevestiging als fundamentele zijnskwaliteit voor het menszijn in heel zijn breedte en diepte.32 Het gaat Terruwe niet alleen om de kwaliteit van de psychotherapie; haar zorg en inspanningen beogen ook de verbetering van de kwaliteit van de menselijke omgang in het algemeen. Ik zou willen zeggen: Het gaat haar om de kwaliteit van leven. Het is vanwege deze waarde dat de bevestigingstheorie, naar mijn mening, niet alleen binnen de psychotherapie of binnen haptonomische begeleiding maar ook binnen het humanistisch raadswerk serieuze aandacht verdient. Ik vermoed namelijk dat de bevestiging in het licht van een zijnskwaliteit ook bij existentiële problematiek niet alleen een noodzakelijke basisattitude is maar wellicht ook een goede methode is voor hulp bij levensvragen.

bevestiging als taakstelling

Zoals we gezien hebben veronderstelt Terruwe dat de bevestiging van het gevoel en van de persoon een facilitatie kan zijn van een open bestaanswijze. Bevestiging geeft dus toegang tot een ruimere belevingswereld. De ruimte die aldus ontstaat is het begin van de ‘psychische menswording’ die zich fasegewijs zal kunnen ontwikkelen tot een ‘psychische volwassenheid’ die gekenmerkt wordt door een volwassen, onbaatzuchtige liefde die vreugde biedt en een zich welbevinden in de wereld.33 ‘Toepassing’ van de bevestiging heeft dus volgens Terruwe een ‘ruimere belevingswereld’ en een ‘zich welbevinden’ tot gevolg. Ik merk op dat deze ‘effecten’ grote overeenkomsten vertonen met respectievelijk de ‘verruiming’ en de ‘verlichting’ die mr. dr. A.A.M. Jorna aanduidt als taakstelling voor het Humanistisch raadswerk.34 Ik meen, onder verwijzing naar en met instemming van zijn taakstelling, dat de ‘bevestiging’ dan ook als generale taakstelling van het Humanistisch raadswerk opgevat zou kunnen worden.
bevestiging: attitude en methode
Bevestiging is geen techniek, bevestigen impliceert een persoonlijke betrokkenheid op en met de ander waarbij ruimte vrijkomt voor een wederzijdse goedheidonthulling. Bevestiging als methode blijft daarmee beperkt tot de wil om de ander te leren kennen. Maar de attitude om de ander te willen kennen is wel iedere keer noodzakelijk voor de facilitatie van een gevoelscontact. Bevestiging is daarmee onvermijdelijk attitude en methode.

beperking en aanmoediging

Het effect van de facilitatie en het verloop van het contact zullen in belangrijke mate bepaald worden door de cliënt; tot hoever de cliënt zich wil laten kennen en door zijn behoefte aan bevestiging. Vanwege de wederkerigheid van het bevestigend contact zal dat eveneens gelden voor degene die bijstand verstrekt. Ook het ‘niet-kunnen’ van de raadsman limiteert de reikwijdte van de bijstand. Het tekent de kwaliteit van de hulpverlener als hij in het contact met de ander zich bewust wil worden van, en ernstig rekening houdt met zijn beperking(en). Anderszins mag de hulpverlener door de wederkerigheid van de bevestiging, erop vertrouwen dat de bevestiging niet alleen bij zal dragen aan de ontwikkeling van de cliënt maar ook zal bijdragen aan de ontwikkeling van hemzelf. Daardoor kan elk bevestigend contact een zinvolle stimulans zijn voor de ontwikkeling van deskundigheid en persoonlijkheid van raadsman en raadsvrouw.

Tenslotte

Alles van waarde is weerloos(Lucebert)
Tijdens de periode waarin ik bezig was met het schrijven van dit paper zond de IKON-televisie een documentaire uit over Ulrike Meinhof, voormalig lid van de gevreesde Rote Armee Fraktion. In het schrille contrast tussen haar ideologie en de ideologie zoals die mij van Terruwe bekend geworden was kwam ik tot het besef dat de consequenties van een mensmaatschappelijk engagement radicaal kunnen divergeren. Daar waar Meinhof haar betrokkenheid met de onderdrukten vertaalt in een gewelddadige aanval op de manco’s van het nuttigheidsstreven zoals zich dat nadrukkelijk manifesteerde in de wederopbouw van de voormalige Bondsrepubliek Duitsland, wijst Terruwe ons op de mogelijkheid om het goede, wat in potentie in ieder mens aanwezig is, te faciliteren. Daar waar Meinhof ernstig teleurgesteld raakt in de liefde en haar hoop nog slechts tot uitdrukking kan brengen in een rechtstreekse agressie tegen de exponenten van de maatschappelijke repressie, houdt Terruwe ons voor dat de liefde ons geloof waard is in de hoop op een betere toekomst.
Hoewel ik me in belangrijke mate kan verplaatsen in de frustraties van Meinhof (de valkuil van elk engagement) kies ik -als ik te kiezen heb- toch voor het liefdevolle optimisme van Terruwe omdat ik niet kan geloven in een humanere wereld als die door geweld tot stand gebracht zou moeten worden. Bij Meinhof werd haar keuze bepaald door de tegenstelling; een deel te zijn van het probleem of een deel te zijn van de oplossing. Ik meen dat als je geweld kiest als middel tot oplossing je tezelfdertijd een ernstig probleem creëert. Beter is het, volgens mij, te kiezen voor de weerhoudende liefde, laten we zeggen; voor de kunst van de onbaatzuchtige liefde, want ik geloof dat uiteindelijk slechts onbaatzuchtigheid dat kan laten bestaan wat waarde heeft.

Noten

1. De Frustratieneurose, Dr. A.A.A. Terruwe, Romen, Roermond, 1972, blz. 7-8.
2. Mens-Geworden Zijn en Bevestiging, Dr. A.A.A. Terruwe, De Tijdstroom, Lochem. 1973, blz. 15.
3. Handen op de Rug, Gesprek van Ad Langebent met Dr. A. Terruwe, De Tijdstroom, Lochem, 1974, blz. 4.
4. Zie 3, blz. 13: “pluriformiteit met name is een eis van de liefde zelf, een uitdrukking van behoeden van eigenheid van mensen onder elkaar.”
5. Interessant is het om deze gedachtengang te vergelijken met die van de Franse filosoof Levinas. Zie daarvoor bijvoorbeeld ‘Admirable commercium ofte wonderbaarlijk ruilverkeer’ van Drs. P.M. Rombaut op blz.63-68 in Bevestigend Samenleven, Prof. dr. H.Vekeman (ed.), Frank Runge, Köln (D), 1987.
6. Geef Mij Je Hand, Dr. A.A.A. Terruwe, De Tijdstroom, Lochem, 1978, blz. 23. “Het met de ander te kunnen zijn” is een citaat van Heidegger.
7. In 1962 verschijnt de eerste druk van De Frustratieneurose bij Romen in Roermond. In 1981 verschijnt de vijfde en tot nu toe laatste druk bij De Tijdstroom te Lochem. Voor deze paper gebruik ik de derde druk uit 1972.
8. Zie 1, blz. 9. En voor een kritisch commentaar op haar onderscheid tussen deze neurosen, zie onder andere haar collega Dr. J.J.C. Marlet op blz. 69-79 in Bevestigend Samenleven, Prof. dr. H.Vekeman (ed.), Frank Runge, Köln (D), 1987.
9. Geloven Zonder Angst En Vrees, Dr. A.A.A. Terruwe, Romen, Roermond, 1973, op blz. 44 staat: “De kennis van het goed in zijn prilste vorm begint in het ervaren van het gemis.”
10. Zie 1, blz. 4-5.
11. Zie 6, blz. 20.
12. Voor een uitgebreide beschrijving van de symptomatologie zie 1. blz. 11-46.
13. Op blz. 15 In Geloven zonder angst en vrees voegt zij daar aan toe dat het zou gaan om een zeer diepe levensangst.
14. Zie 1, blz. 60.
15. Zie 9, blz. 15.
16. Zie 1. blz. 61 en 68.
17. Zie 1. blz. 63.
18. “de natuur zijn gang laat gaan” (Terruwe)
19. ‘Werk en Leer van Mevr. Dr. A.A.A. Terruwe’ door Dr. A.W. Mante, blz. 21-36 in Bevestigend Samenleven, Prof. dr. H.Vekeman (ed.), Frank Runge, Köln (D), 1987.
20. Zie 2, blz. 23-24.
21. Zie 3, blz. 6.
22. ‘Een filosofische kijk op bevestiging’ door Dr. I. Verhack, blz. 51- 62 in Bevestigend Samenleven, Prof. dr. H.Vekeman (ed.), Frank Runge, Köln (D), 1987.
23. Zie 6, blz. 50.
24. Blijft het Duister nu ons Licht?, Dr. A.A.A. Terruwe, tekst van een toespraak voor het programma ‘Kruispunt” van de KRO op zondag 21 januari 1973, blz. 5.
25. Zie 2, blz. 16.
26. Zie 9, blz. 40.
27. Zie 9, blz. 34-36.
28. Zie 3, blz. 5: “Aangeraakt willen worden door de herkenning”.
29. Zie 2, blz. 17.
30. Zie 9, blz. 36.
31. Zie 2, blz. 14.
32. Zie 3, blz. 7-9. In het vraaggesprek met Langebent analyseert zij vanuit haar visie de oplossing van de gijzeling van de Franse ambassadeur in september 1974.
Zie ook 19, blz. 35.
33. Onbaatzuchtig geven en ontvangen is het geven en ontvangen zonder dat daar wat tegenover moet komen te staan. Met andere woorden dat is iemand iets schenken zonder op een tegengift te hopen of dat is van iemand iets ontvangen zonder bij zichzelf de behoefte te voelen opkomen een tegenprestatie te moeten leveren.
Onbaatzuchtig ontvangen drukt, volgens Terruwe, een grotere geopendheid uit dan onbaatzuchtig geven. Onbaatzuchtig ontvangen vereist dan ook, volgens haar, een dieper menselijk gerijpt zijn (Zie 2, blz. 19).
34. Uit mijn Collegedictaat; gemaakt op 28 mei 1997. College in het kader van de cursus Systeem en Zorg deel II, gehouden door hoofddocent Praktische humanistiek, mr. dr. A.A.M. Jorna.

Overige geraadpleegde literatuur:

Grondbeginselen van Levenskunst, Dr. A.A.A. Terruwe, Romen, Roermond, 1968
Dr. A. Terruwe en Het Menselijk Geluk, tekst van een KRO-televisieprogramma gemaakt door Willibrord Frequin, uitgezonden op 18 mei 1971
De Liefde Bouwt een Woning, Dr. A.A.A. Terruwe, Romen, Roermond, 1972

Bron: http://www.terruwe.nl