Mgr. Léonard: Het onthaal van hertrouwde echtgescheidenen

Niemand is verplicht leerling van Jezus te zijn en ook niet om ‘in de Heer’ te trouwen. Als men op huwelijksvlak dus meerdere ‘kansen’ wil hebben, kan men zich best wenden tot de burgerlijke overheid die zoveel kansen biedt als men wil. Maar als men ervoor kiest leerling van Jezus te zijn, verplicht men zich bij voorbaat trouw te blijven aan zijn of haar echtgeno(o)t(e), wat er ook gebeurt. En als men ongehuwd is, nog vrijgezel, verbindt men zich als leerling van Jezus ertoe niet te willen trouwen met iemand die gescheiden is na een geldig sacramenteel huwelijk.

Gebrek aan logica in de verwijten aan de Kerk of aan Jezus

Het is dus inconsequent om aan de Heer of aan de Kerk een gebrek aan begrip op dit gebied te verwijten, omdat men met het aangaan van een huwelijk zoals Jezus voorstelt, bevestigd heeft dat men een onverbrekelijke huwelijksband aanging, in lief en leed, en zodoende bij voorbaat heeft afgezien van elk recht om een nieuw kerkelijk huwelijk aan te gaan, als de eerste sacramentele verbintenis op een mislukking zou uitlopen. Men moet weten wat men wil. Als Jezus een radicaal engagement voorstelt, vraagt hij om daar op voorhand goed over na te denken en de consequenties ervan goed te overwegen: ‘Welke koning zal, als hij tegen een andere koning ten oorlog wil trekken, niet eerst overleggen of hij sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt? Zo niet, dan stuurt hij, als de tegenstander nog ver weg is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden’ (Luc 14, 31-32).

Daarom heb ik in Pastoralia van maart zo de nadruk gelegd op de prachtige maar ook niet geringe opgave die het christelijk huwelijk is en op het belang van de voorbereiding. Het onderkennen van deze eis is niet gemakkelijk in een tijd waarin veel gedoopten zeggen gelovig te zijn, maar niet praktiserend. Zij vragen dan om het sacramentele huwelijk, zonder er volledig achter te staan. Wat ze zoeken is vooral een plechtigheid en een erkenning, en ze zouden een afwijzing of een poging om het te ontraden, heel slecht opnemen. En zo gaan zij een kerkelijk huwelijk aan, zonder er in hun hart de consequenties van te aanvaarden. Vandaar dat ze, ondanks de aangegane verplichtingen, een nieuwe kerkelijke verbintenis vragen wanneer de eerste op een mislukking is uitgelopen. We zullen deze tegenstrijdigheden pas te boven komen als de pastorale benadering van de Kerk en de algemene mentaliteit gericht is op een sacramentele huwelijksverbintenis die minder routinematig en beter voorbereid is.

Geestelijken weten het voor zichzelf toch ook prima te regelen?

Veel gelovigen ergeren er zich flink aan – en ik begrijp ze heel goed – dat de Kerk zichzelf niet het recht toekent een mislukt huwelijk te ontbinden, terwijl ze soms wel aan priesters die ontrouw zijn aan hun celibaat, toestaat van hun beloften te worden ontheven en kerkelijk te huwen. Dat voelt voor velen aan als twee maten en twee gewichten. Inderdaad wekt deze aanpak de vervelende indruk dat de Kerk meedogenloos is tegenover leken, terwijl geestelijken onder elkaar de dingen in hun voordeel regelen…

In feite is de situatie volledig anders. Het is door zijn eigen aard en krachtens de uitdrukkelijke wil van de Heer zelf, dat het huwelijk tussen gedoopten onverbrekelijk is. De Kerk heeft dientengevolge geen enkele macht, waar het gaat om een huwelijk tussen gedoopten dat geldig gesloten is en in hart en lichaam voltrokken. Het celibaat van de priester daarentegen is niet van nature aan het priesterschap verbonden, ook al bestaat er een nauwe band tussen het priesterschap en het celibaat. Die diepe band blijkt al in het Nieuwe Testament en de Kerk wordt zich daar in de loop van de eeuwen steeds meer van bewust. Niettemin is een diepe band geen absolute noodzaak, en de katholieke Kerken van het Oosten die zowel celibataire als gehuwde priesters hebben, laten zien dat de band tussen priesterschap en celibaat niet absoluut is. Daarom beschikt de Kerk tegenover het celibaat van priesters in haar barmhartigheid over een vrijheid van handelen, die zij niet geniet waar het gaat om het onverbrekelijke huwelijk. Als er dus ernstige twijfel bestaat over vrijheid en rijpheid bij het aangaan van de celibaatsverplichting kan de Kerk, na gedaan onderzoek, aan een priester ontheffing van het celibaat verlenen en hem aldus toestaan een kerkelijk huwelijk te sluiten, maar steeds op voorwaarde dat hij dan afziet van de uitoefening van het priesterambt.

Dit neemt niet weg dat deze verschillen, hoe gefundeerd ook, voor het grote publiek moeilijk te begrijpen zijn en dat velen er aanstoot aan blijven nemen als een bij de wijding plechtig aangegane verplichting nadien verbroken wordt. Op dit subjectieve niveau van de in geweten aangegane verplichting valt het vergelijken van beide situaties te verdedigen, los van beschouwingen over het huwelijk dat van nature onverbrekelijk is en de niet noodzakelijke band tussen priesterschap en celibaat. Daarom is het goed dat Rome nog slechts bij hoge uitzondering dit soort dispensaties van het priestercelibaat verleent, omdat die tot pijnlijke vergelijkingen leiden en gehuwden ontmoedigt in hun streven naar absolute trouw.

Hoe gescheiden mensen onthalen na een burgerlijke hertrouw?

Veel gelovigen overwegen, na het mislukken van hun sacramentele huwelijk, een nieuwe verbin-tenis aan te gaan. Ook al keurt de Kerk, in trouw aan de leer van Jezus, die beslissing niet goed, toch respecteert ze ze, zeker als die beslissing ingegeven wordt door het welzijn van de kinderen en als aan alle gerechtelijke plichten tegenover de vorige echtgeno(o)t(e) en de kinderen is voldaan. Het zal echter duidelijk zijn dat deze nieuwe verbintenis per definitie slechts een burgerlijke verbintenis kan zijn en in geen geval een sacramentele. Het huwelijkssacrament tussen gedoopten is immers ‘teken’ van de onverbrekelijke band tussen God en de mensheid, het is een getuigenis van de onvergankelijke band tussen Christus en ons allen die zijn bruid, de Kerk zijn. Hoe zou een nieuwe verbintenis met een nieuwe partner ‘sacrament’ van deze onaantastbare band kunnen zijn, terwijl de echtgeno(o)t(e) met wie ik me eerder in een sacramenteel huwelijk heb verbonden, nog in leven is?

Maar hoe moeten we dan omgaan met de tamelijk frequente verzoeken om een kerkelijke viering van gescheidenen ter gelegenheid van hun burgerlijke hertrouw of van vrijgezellen die met een gescheiden persoon trouwen?

Goed onderscheid maken tussen de ver¬schillende aanvragen

In heel wat gevallen – vooral bij niet-praktiserende katholieken – betreft het verzoek vooral een ‘ceremonie’. De Kerk wordt dan min of meer benaderd als een zelfbedieningszaak in ‘religieuze praal’ waarbij men de huwelijksmars van Mendelssohn kan laten horen en een fraai fotoalbum kan compileren. Dat zijn legitieme verlangens, maar die zijn ook te vervullen met een goed voorbereide burgerlijke plechtigheid, als de gemeenten wat fantasie zouden gebruiken om de esthetische en affectieve kant van hun ‘ritueel’ te ontwikkelen.

Maar in andere, eveneens veel voorkomende gevallen, wordt de aanvraag ingegeven door een echte religieuze motivatie. De betrokkenen hebben de mislukking van hun huwelijk meegemaakt, en dat heeft diepe wonden nagelaten. Zij willen opnieuw hun geluk beproeven en soms biedt de nieuwe verbintenis die zich aandient meer kans op succes, juist als gevolg van de opgedane ervaring. Daarom zouden ze dit nieuwe avontuur onder de bescherming van God willen plaatsen. Vandaar het verzoek om een viering, om ‘iets’ religieus, een rite, hoe elementair ook, die zowel een minimale erkenning als een garantie voor de toekomst is. Wat moeten we in dat geval doen?

De ambiguïteiten van een liturgische viering weigeren

Zoals Johannes Paulus II moedig schrijft in zijn apostolische aansporing over het gezin Familiaris Consortio (§ 84): ‘De eerbied verschuldigd aan het sacrament van het huwelijk, aan de echtgenoten zelf en aan hun naasten, evenals aan de gemeenschap van gelovigen, verbiedt alle geestelijke herders, om welke reden en onder welk voorwendsel dan ook, zelfs van pastorale aard, om voor gescheidenen die weer in het huwelijk treden, plechtigheden van welke aard dan ook te vieren. Deze zouden immers de indruk kunnen wekken van een sacramentele viering van een nieuw geldig huwelijk en zo dus op een dwaalspoor leiden met betrekking tot de onverbreekbaarheid van het geldig gesloten huwelijk.’

Daarom wordt er, in eenheid met de paus en de universele Kerk, nadrukkelijk gevraagd af te zien van elke vorm van pastoraal handelen die bij de echtelieden, de familie of de gemeenschap van gelovigen de indruk zou kunnen wekken dat het om een echt sacramenteel huwelijk gaat, zoals bijvoorbeeld de zegening van de ringen, het geven van het jawoord, de bruidsstoet naar de kerk na het burgerlijk huwelijk, het paar ontvangen in liturgische gewaden, enzovoort.

Te noteren valt dat deze ernstige dubbelzinnigheid niet wordt opgeheven door de eenvoudige verklaring aan het begin van dergelijke ‘viering’ dat het niet om het sacrament van het huwelijk gaat. Zo’n voorbehoud zou door het publiek immers slecht worden begrepen en terstond terzijde worden geschoven. De meesten zouden alleen maar onthouden: ‘Ze zijn voor de Kerk getrouwd …’ Zelfs de viering, op behoorlijke afstand van het burgerlijk huwelijk, van een mis voor de overledenen van de families van beide echtelieden is niet vrij van dubbelzinnigheid, als die een verkapte gelegenheid biedt voor een bruidsstoet en een publieke verwelkoming van het koppel bij het verlaten van de kerk.

Rest nog om op positieve wijze te spreken over het onthaal dat wij moeten bieden aan diegenen die burgerlijk hertrouwen en ruimer de hertrouwde echtgescheidenen. Dat ingewikkelde onderwerp, dat meerdere nuances vergt, zal ik in het volgende nummer behandelen.

+ André-Jozef Léonard
Aartsbisschop van Mechelen-Brussel

Mgr. Léonard: En al de anderen ?

Veel christenen zouden, als ze goed worden begeleid, zich kunnen engageren op de weg van de trouw, zoals ik die beschreef in Pastoralia van juni. Maar daarnaast zijn er ook diegenen die na hun scheiding ‘hun leven willen herbeginnen’. Ze hebben zich geëngageerd tot de trouw, zonder echt in te zien dat die een prijs heeft. Ze hebben niemand ontmoet die hen in waarheid voorlicht en hen met respect voorstelt om een evangelische keuze te maken. Ze zijn aan hun eenzaamheid overgelaten, of hun omgeving moedigde hen aan een nieuwe partner te zoeken. Velen erkennen in principe de onontbindbaarheid van het gebroken huwelijk, maar ze zeggen dat ze niet getrouwd zijn om als alleenstaande te leven… Zij hebben geen ongelijk! Het is niet alleen het celibaat dat de Heer van hen vraagt, het is de trouw aan het huwelijk en aan de echtgenoot. Maar om dit perspectief te kunnen zien, zou er actieve hulp van de Kerk moeten zijn, op voorwaarde dat die onthalend en verwelkomend is. En dat men er naartoe gaat… En dan zijn er ook nog de kinderen. Hebben die geen nieuwe vader of moeder nodig? En, zo zal men voorts zeggen, liefde kan je niet dwingen! De mooie principes vervliegen al snel wanneer een nieuwe liefde zich aandient. Hebben wij daar dan, met ons gewonde hart, na de beproeving van de mislukking, geen behoefte aan, nog meer dan ieder ander? Zo komen veel gescheiden gelovigen ertoe te overwegen een nieuwe (al dan niet burgerlijke) verbintenis aan te gaan.

Waarom zou men eigenlijk geen tweede kans verdienen? Onze cultuur heeft moeite met een levenslang engagement, vooral als de zaken anders uitdraaien dan aanvankelijk voorzien. Wanneer men tegen een mislukking aanloopt, eist men dat men onmiddellijk een tweede kans krijgt. In deze manier van denken schuilt een juiste intuïtie, namelijk dat voor de Heer, zolang wij op deze wereld zijn, nooit iets onherstelbaar is. Zelfs leven dat schijnbaar onherstelbaar verloren is, kan dankzij zijn barmhartigheid weer opbloeien en de jeugd van de hoop hervinden. Voor God is nooit iets verloren. Degene die wij ‘de goede moordenaar’ noemen, is daar de meest extreme illustratie van: een misdadiger die in enkele minuten van het kruishout naar het leven in Gods Koninkrijk gaat! A fortiori wil de Heer ons een doorgang openen wanneer wij in het slop geraken van mislukking en eenzaamheid.

Maar de Heer opent voor ons slechts een weg naar de hoop met inachtneming van de waarheid van zijn roeping voor ons leven. Hij ontvangt zondaars, maar vraagt hen tegelijkertijd zich te bekeren. Hij biedt een nieuwe levenskans aan zijn gescheiden broeders aan, maar niet door hen een nieuwe relatie aan te bieden die hij expliciet afwijst. En wanneer men hem tegenwerpt dat de Wet van Mozes gevallen voorzag waarin de man zijn vrouw kon verstoten en een ander kon huwen, grijpt Jezus terug naar het oorspronkelijke plan van de Schepper en bevestigt Hij opnieuw de onverbrekelijkheid van de huwelijksband: ‘Om de hardheid van uw hart heeft hij die bepaling voor u neergeschreven. Maar in het begin, bij de schepping, heeft God hen als man en vrouw gemaakt. Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen één vlees worden. Zo zijn zij dus niet langer twee, één vlees als zij geworden zijn. Wat God derhalve heeft verbonden, mag een mens niet scheiden’ (Mc 10, 5-9). En Jezus sluit af door man en vrouw op dit punt op voet van gelijkheid te plaatsen (in tegenstelling tot de seksistische vooroordelen van zijn tijd): ‘Wie zijn vrouw wegzendt en een ander huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een andere huwt, begaat zij echtbreuk’ (Mc 10, 11-12).

+ André-Jozef Léonard
Aartsbisschop van Mechelen-Brussel

Bron: e-malbericht