Roepingen en de geest van armoede

In het Australische maandblad AD 2000 (september ‘99) trof ik een lezenswaardig artikel aan, getiteld: ‘A spirit of poverty and the level of vacations: how they connect’: is er een verband tussen de geest van armoede en het aantal roepingen voor het priesterschap en religieus leven?


 Father Fabian Duggan, de auteur van het artikel, vraagt al direct: Wat is de voornaamste oorzaak van de desastreuze vermindering van het aantal roepingen voor priesterschap en Godgewijd leven gedurende ongeveer de laatste 25 jaar in Australië? En wij voegen er direct aan toe: èn in Nederland, èn in heel het Westen…

Er zijn altijd verschillende redenen aan te wijzen voor zo’n catastrofe, maar er is meestal één hoofdoorzaak, die soms jarenlang niet onderkend wordt. Die situatie heeft zich voorgedaan in bijna alle gevallen waarin wij met pijn in het hart moesten vaststellen dat sommige kloosters, abdijen en religieuze huizen opgeheven zijn. Verschillende orden en congregaties zijn inmiddels nagenoeg uitgestorven of minstens sterk uitgedund, soms ook zijn ze zo radicaal veranderd dat ze zo goed als onherkenbaar zijn geworden.

Natuurlijk zijn er vele gladde excuses te vinden om dit droevige fenomeen uit te leggen, maar we zijn het met de auteur eens: in de geschiedenis van de Kerk is er altijd één saillant punt aan te wijzen, één dat zich zover ontwikkelde tot het als onvermijdelijk aanvaard werd en het inmiddels zijn funeste invloed had uitgeoefend: namelijk de verwaarlozing van het onderhouden van de gelofte of geest van armoede.

Sint-Benedictus

Zo’n vijftienhonderd jaar geleden schreef St. Benedictus zijn regel voor de monniken. Het is tekenend voor de gezonde en wijze geest waarin deze regel geschreven is dat er begrip wordt opgebracht voor de menselijke natuur met zijn falen en beperkingen, maar ook met zijn goede mogelijkheden, als de mens zich openstelt voor de invloed van de genade. Benedictus wekte zijn monniken op in goede harmonie samen te leven en rekening te houden met elkaars tekortkomingen.

Maar iedere inbreuk op de armoede, zelfs de geringste, was hem een doorn in het oog en leidde tot snelle maatregelen en straffen van deze meestal mildgestemde heilige, want hij zag in deze tekortkomingen een terugkeer naar de levenswijze en standaard van deze wereld. En daarvan hadden zijn volgelingen juist afstand gedaan om Christus des te veiliger en beter te kunnen volgen op de weg naar het heil, zonder gehinderd te worden door nutteloze bagage van geschapen goederen.

Armoede in de geest van het Evangelie heeft niet alleen betrekking op geld en materiële zaken, maar slaat ook op geestelijke goederen en gaven. Deze hebben we immers niet zelf gemaakt, maar we moeten ze altijd beschouwen als weldaden die de liefdevolle God ons vrij geeft en die ons meer reden geven tot nederigheid dan tot trots.

Daarom dan ook spreken we van de ‘gaven van de heilige Geest’ en de Eucharistie zelf is hèt geschenk bij uitstek van de goddelijke liefde: God die Zichzelf aan ons geeft… De Apostel Paulus stelt derhalve de vraag: ‘Wat hebt u dat ge niet gekregen hebt?’

Maar meestal, als we spreken over de gelofte of geest van armoede, dan brengen we die in verband met gebrek of overvloed van materiële goederen, en juist op dit gebied moeten religieuze mannen en vrouwen de ware geest van de arme Christus aan de wereld laten zien.

Een zeer wijze en heilige abt heeft een gezegd: ‘We kunnen urenlang praten over de gelofte van armoede, maar als we niet werkelijk de prikkel van de armoede voelen en ondervinden, blijven woorden slechts woorden.’

De huidige crisis in roepingen voor de seminaries en het religieuze leven is beslist niet de eerste in zijn soort in de geschiedenis van de Kerk. Dat is meer voorgekomen en de crisis zoals wij die nu meemaken (en gelukkig zijn er over het geheel genomen goede tekenen dat we door de huidige malaise heen zullen komen) vindt gewoonlijk zijn beginpunt bij een terugkeer, meestal met kleine stapjes, naar de waarden van de wereld en het heimelijk bedekte verlangen grotere en nog grotere porties te vergaren van wereldse zaken: een mentaliteit die in strijd is met de geest van het Evangelie en de leer van Jezus Christus.

Tot degenen die hun wil en bereidheid te kennen gaven om Jezus te volgen heeft Jezus altijd als eerste gevraagd bereid te zijn zich te ontdoen van gehechtheid aan de goederen van deze wereld en Zijn eigen voorbeeld na te volgen, want, zo zei Hij, ‘de Mensenzoon heeft niets om er Zijn hoofd op neer te leggen’. Dat betekent dat de Schepper van alle dingen geen plekje had dat Hij als Zijn eigen bezit wilde beschouwen: zijn eerste bed hier op aarde was een voederbak voor dieren, een kribbe, en zijn laatste was een kruis en een graf dat een ander toebehoorde.

Alle grote religieuze orden, in vroeger tijden door heiligen gesticht, waren gegrondvest op de gelofte van armoede en een vast vertrouwen in de goddelijke Voorzienigheid. Vele verhalen doen de ronde van gebedsverhoringen als de nood het hoogste was.

Vleesloze dagen

Bij voorbeeld: toen in het verleden de vrijdag nog een vleesloze dag was – waarom eigenlijk hebben ze dat laten vervallen? – kwamen de Kleine Zusters van het Arme Kind Jezus op een vrijdag tot de ontdekking dat ze geen vis hadden voor de bejaarden in hun tehuis. Zoals steeds namen ze onmiddellijk hun toevlucht tot Sint-Jozef. Al vrij snel daarna meldde een jongeman zich aan de keuken van het klooster met een zending verse vis. Ze vertelden dat zij dit verwacht hadden. En onmiddelijk gingen ze de vis klaarmaken en opdienen.

Kort daarop kwam dezelfde jongeman in paniek terug om de vis weer op te halen, want hij was erachter gekomen dat hij een verschrikkelijke vergissing had gemaakt: die zending vis was bedoeld voor een groot hotel om de hoek! Onverstoorbaar gaf de keukenzuster tot verbijstering van de jonge koerier te verstaan: ‘Ik ben bang dat Sint-Jozef andere ideeën had’.

Het is een feit – en een zaak van grote zorg – dat vele religieuze en priesterhuizen het financieel beter hebben dan de mensen die zij moeten dienen. In de tijd dat kerken, kloosters, scholen en andere instellingen gebouwd moesten worden ‘met de centjes van de armen’ – en niet met regeringssubsidie – was het soms een zware opgave, maar de onafhankelijkheid van regeringscontrole en -invloed maakte de offers waardevol en bracht veel zegen mee.

Pater Familias

Overgenomen uit het kwartaalblad Kindschap Gods anno 2000


 

Pastoor Penne: Leef uit je doopsel

Wekelijks woord van de pastoor, 30 oktober 2016.
LEEF UIT JE DOOPSEL…..
Korte of lange tijd geleden ben je gedoopt, werd je christen. Dopen is meer dan water over je hoofd gieten en even in de kerk samen komen. Door het doopsel werd je ondergedompeld, doordrongen en bekleed met Christus. Tegelijk werd je ook opgenomen in de kerkgemeenschap waar het doopsel werd toegediend. Aan de hand van de rituelen van het doopsel in de Rooms-Katholieke Kerk wil ik met jou stilstaan bij wie je bent als gedoopte.

Je bent iemand, je bent niet een iets of een naamloos wezen. Bij het begin van de doopplechtigheid vroeg de priester of de diaken aan je ouders welke naam ze aan hun kind gaven. Bij God heb je een naam. Hij kent je, Hij houdt echt van jou, jouw naam staat geschreven in Zijn Hand en Hij vergeet je nooit.

Bij het doopsel kreeg je voor het eerst een kruisje. Zo werd je in de Kerk verwelkomd. Je hoort sindsdien ergens bij, je hoort bij die grote gemeenschap van Jezus Christus die voor elk van ons aan het kruis gestorven is. Weet dat je lid bent van een grote familie!

Bij onze doop werd er voor het eerst uit de Schrift gelezen. We weten wie God, wie Jezus Christus is uit de Heilige Schrift. De Schrift lezen is Hem lezend leren kennen. Doen dus!

Een mooi teken is dat de priester of de diaken de hand uitstrekt boven de dopeling. We kennen dat gebaar ook in onze taal: iemand wordt de hand boven het hoofd gehouden. We drukken daarmee uit dat iemand wordt beschermd. De beschermende Hand van God mogen wij altijd bij ons weten. Bij het doopsel is gebeden: “Bevrijd dit kind van de smet van de eerste zonde en maak het tot woning van uw heerlijkheid, tot tempel van de heilige Geest”. De beschermende Hand van God is zo altijd bij ons, twijfel daar niet aan.

Er werd drie keer water over ons hoofd gegoten of we werden drie keer ondergedompeld. Daarbij werden de twee namen genoemd: onze naam en de naam van God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Eigenlijk was dat het belangrijkste moment van ons leven: sindsdien werden wij Zijn kind, werden we onlosmakelijk verbonden met God, Vader, Zoon en heilige Geest in Wie we ons geloof uitspraken.  Sinds ons doopsel  hebben we een onverbrekelijke vriendschap met God en hebben de dood en de zonde niet meer het laatste woord. Leef daaruit!

Na de doop werden we op de kruin van ons hoofd gezalfd met het Chrisma, de bijzonderste en de sterkende olie van de Kerk. Er werd bij dat zalven gezegd dat we behoren tot het koninklijk priesterschap en dat we voor altijd lidmaat zijn geworden van Christus, die gezalfd is tot priester, koning en profeet. We zijn medewerkers van Zijn project. We moeten iets doen met ons geloof. We zijn gezalfden en Hij verwacht van ons dat we elk volgens onze roeping van Hem getuigen en Hem bij zovele mensen op onze wereld brengen.

Er werd een wit kleed rond je gehangen bij de doop. In je doop ben je een nieuwe mens geworden. Je bent met Christus, met Gods Zoon, bekleed. Bij de doop is het gebed uitgesproken: “Draag het, al de dagen van je leven, als een kleed van je waardigheid, zonder vlek of rimpel, tot in het eeuwig leven.” Kunnen ze aan me zien dat ik met Hem bekleed ben?

Er werd een doopkaars aangestoken aan de paaskaars. Jezus Christus wil ons licht geven in de donkerste momenten van ons leven, elke dag van ons leven. Durf Zijn Licht te zien. Laat Zijn Licht toe. Houd Zijn Licht ook brandend door je biddend luisteren en spreken.

Bij je doop heeft de priester of de diaken je oren en mond aangeraakt, zoals Jezus doven en stommen aanraakte en genas. Jezus Christus heeft je iets te zeggen, luister. Zie de weg die Hij voor je heeft en de tekenen die Hij in je leven doet. Er wordt van jou verwacht dat je over Hem spreekt en over Hem getuigt zoals anderen dat ook naar jou deden.

Bij de doop werd met alle aanwezigen het Onze Vader gebeden, het gebed dat Jezus aan Zijn leerlingen leerde. In het doopsel werden we op een bijzondere manier kind van God, we mogen God als onze Vader aanspreken. Je mag biddend vertrouwvol met Hem omgaan.

Op het einde van de doop was er een toewijding aan Maria. Sinds je doop ben je leerling van Jezus geworden en op het kruis heeft Jezus aan al Zijn leerlingen Zijn moeder Maria als Moeder gegeven. Maria is Jezus’ Moeder en ook jouw Moeder. Maria spreekt bij Jezus voor jou ten beste. Vertrouw daarop. Net als eens op de Bruiloft van Kana wijst ze ons de weg door te zeggen: “Doe maar wat Hij u zeggen zal”.

Het is geen verplicht ritueel maar toch gebruik ik nog bij alle dopen zout. Op de lip of op de tong leggen we wat zout. Dat verwijst naar het woord van Jezus: “Gij zijt het zout der aarde”. Zout geeft kracht en smaak, het bewaart tegen bederf. Als gedoopte mogen we weten dat we met Hem sterk staan tegen het kwaad. Je bent als gedoopte geroepen door je krachtdadig christelijke leven smaak te geven aan onze wereld.

pastoor A. Penne, www.priesterpenne.be