Christus als Brug: Mystieke beeldspraak bij Catharina van Siena

Christus als Brug: Mystieke beeldspraak bij de H. Catharina van Siena


1. Inleiding: Mystiek en de taal van de verbeelding

De mystiek is de plaats waar woorden tekortschieten, maar tegelijk een beroep doen op het meest persoonlijke en innerlijke van de mens. Mystieke ervaringen worden zelden rationeel geordend meegedeeld; eerder ontstaan ze in symbolen, metaforen en beelden. Niet omdat mystici onduidelijk willen zijn, maar omdat zij spreken over een realiteit die de gewone zintuiglijke wereld overstijgt. De heilige Catharina van Siena is hierin een schitterend voorbeeld: zij gebruikte geen academische termen om de geestelijke weg te beschrijven, maar beelden die rechtstreeks uit haar gebedservaring voortkwamen.

Eén van de meest kenmerkende beelden van Catharina is dat van de Brug — de Brug die Christus zelf is. Een brug die hemel en aarde verbindt, tijd en eeuwigheid, mens en God. Een brug waarop de ziel veilig kan oversteken naar het ware Leven.


2. Catharina’s beeld van Christus als Brug

In haar Dialoog, geschreven onder goddelijke inspiratie, beschrijft Catharina hoe zij Christus ziet als een Brug over de stroom van de zonde. Aan de ene kant van de oever bevindt zich de wereld van de zelfliefde, de zonde en de sterfelijkheid. Aan de overzijde ligt het huis van de Vader, het leven in de genade. De rivier ertussen — vol stromingen, gevaren en onzekerheid — is te gevaarlijk om doorheen te waden. Maar Christus is als een Brug gebouwd over die rivier, en wie Hem betreedt, wie zijn voeten op Zijn woorden en leven zet, die komt veilig aan.

Catharina schrijft:
“Christus is een brug, gebouwd uit drie treden: zijn voeten, zijn zijde en zijn mond. Dit zijn de stadia van de liefde: de dienstbare liefde, de lijdende liefde en de verenigende liefde.”

Het is een mystiek schema, maar tegelijk eenvoudig genoeg voor een kind. Elk onderdeel van de brug correspondeert met een fase van het geestelijke leven: navolging, lijden, vereniging.


3. De betekenis van het beeld voor de beelddenker

Voor mensen die denken in beelden — zoals kinderen, kunstenaars, dromers en eenvoudigen van hart — is zo’n mystieke metafoor geen intellectuele constructie, maar een ervaring. Als beelddenker ervaar je de brug niet als concept, maar als werkelijkheid. Je ziet hem, loopt erop, voelt de veiligheid. De brug is Christus. Je betreedt Hem. Zijn Menswording, zijn woorden, zijn wonden: ze dragen je over de gevaarlijke wateren heen.

De brug wordt zo niet alleen een theologisch inzicht, maar een bestaanswijze. Je bent niet enkel toeschouwer, maar pelgrim. En wat opvalt: de brug nodigt uit. Ze is niet bedreigend, maar uitnodigend. Ze zegt: “Kom naar Mij, jij die vermoeid bent. Ik draag je over.”


4. Verwondering en bewondering: de motor van de mystiek

Catharina’s beeldtaal wekt geen angst op, maar verwondering. En dat is kenmerkend voor ware mystiek: het denken wordt stilgezet, niet omdat het niets meer begrijpt, maar omdat het ontroerd wordt door iets wat het overstijgt. Christus als Brug is geen doctrinaire formulering, maar een uitnodiging tot verblijven: blijven op de brug, verblijven in Hem.

De mystieke ervaring wordt dan niet iets ‘voor later’ of ‘voor uitverkorenen’, maar een weg die iedereen mag gaan. Iedere gelovige wordt opgeroepen om Christus niet alleen te kennen met het hoofd, maar te betreden met het hart. En op die brug groeit het vertrouwen, de overgave, de liefde. Door de Brug te bewandelen, word je langzaam zelf getransformeerd.


5. Voor eenvoudige mensen: hoe dit ervaren wordt

Een eenvoudige gelovige hoeft geen mystieke traktaten te lezen om dit te begrijpen. Je kunt het gewoon voelen:

  • Wanneer je bidt en vrede ervaart, ben je al op de Brug.
  • Wanneer je in moeilijkheden niet alleen staat, maar gedragen weet: je wandelt op Christus.
  • Wanneer je zonden hebt beleden en vergeving voelt: je bent overgestoken.

Het is de ervaring van veiligheid, aanwezigheid, en begeleiding.

Zoals een kind vol vertrouwen een brug overloopt omdat het weet dat vader of moeder meegaat, zo mag de gelovige zich door Christus gedragen weten. Op die brug vallen je zorgen, je zonden, je angsten van je af. Want je bent met Hem, in Hem, op weg naar de Vader.


6. Navolging: een uitnodiging voor allen

De brug is er niet voor enkelen. Zij is gebouwd voor allen. En daarom is de mystieke taal van Catharina ook vandaag nog zo krachtig: ze maakt geen onderscheid in scholing, leeftijd, intelligentie. Ze nodigt uit tot een ervaring. Ze spreekt de innerlijke mens aan.

Wie Christus als Brug wil leren kennen, hoeft maar één stap te zetten: de stap van vertrouwen. Van daaruit groeit het leven in Hem vanzelf, zoals een pelgrim onderweg steeds lichter en vrijer wordt.


7. Slotbeschouwing: Mystiek als ervaarbare theologie

De mystiek is geen vlucht uit de wereld, maar een diep doordringen in de werkelijkheid — een werkelijkheid die doordrongen is van God. Beelden als de Brug zijn geen ‘versieringen’ van de theologie, maar dragers van een waarheid die zich niet laat vastzetten in begrippen.

De mystieke weg die Catharina van Siena ons toont, nodigt ook de moderne mens uit tot verwondering en vertrouwen. En in het bijzonder zij die denken in beelden – kinderen, zoekers, eenvoudigen – mogen zich thuis voelen op deze brug. Daar, op die Brug, is het veilig. Daar groeit de ziel. Daar wordt de mens, beetje bij beetje, zelf een brug voor anderen.

Pastoor Geudens

Retraite naar aanleiding van de Pelgrimage van de Hoop: ‘De Verrezen Christus, Enige Bron van onze niet teleurstellende Hoop’ – 2e meditatie

Tweede meditatie: De crisis-situatie van de Kerk in een ongodsdienstige cultuur

Lezing: Jezus Sirach 17, 1–10

“De Heer heeft de mens uit de aarde gevormd, en laat hem daar ook naar terugkeren. Hij kende hem een vast aantal dagen en een bestemde tijd toe, en gaf hem heerschappij over alles wat op aarde is. Hij bekleedde hem met een kracht gelijk aan de zijne en schiep hem naar zijn eigen beeld. Hij legde vrees voor de mens in alle levende wezens en stelde hem aan als heer over dieren en vogels. Hij vormde hun tong, hun ogen en hun oren, en gaf hun een hart om na te denken. Hij vulde hen met inzicht, toonde hun het onderscheid tussen goed en kwaad. Hij plantte zijn oog in hun hart, opdat zij de grootheid van zijn werken zouden zien, spreken over zijn wonderen en zijn heilige Naam zouden prijzen.”

Deze krachtige woorden uit het boek Jezus Sirach maken duidelijk hoe God de mens ziet. Wanneer wij deze goddelijke visie als maatstaf nemen voor ons mens-zijn, dan worden wij des te meer getroffen door de crisis waarin de Kerk zich bevindt – en door de ongodsdienstige cultuur die daar als diepere achtergrond aan ten grondslag ligt.


De crisis van de Kerk

Voor velen geldt de Kerk tegenwoordig als iets uit het verleden: de Rooms-Katholieke Kerk heeft haar tijd gehad. Niet alleen in Nederland, maar ook in het merendeel van de Europese landen, baart de situatie van de Kerk grote zorgen.

Bij de voorbereidingen van het 150-jarig jubileum van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, werden dan ook kritische vragen gesteld: “Is er anno 2003 eigenlijk wel reden tot feest? Is er behoefte aan een grootschalig katholiek evenement, ter gelegenheid van iets abstracts als ‘het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie’? En zou het – in het licht van het naderende einde van de Acht Mei-beweging – niet rampzalig zijn als deze viering zou mislukken?”

Toch gebeurde het onverwachte: op 7 juni 2003 vierden ruim 9.000 Nederlandse katholieken gezamenlijk het jubileum in Utrecht. De commentaren waren veelzeggend. Een van de bisschoppen merkte op: “Wij zijn verrast door het succes van deze dag. Kennelijk zijn wij te kleingelovig geweest.” Deze uitspraak, door Ruud Lubbers geciteerd in zijn toespraak, weerspiegelde de verwondering van de organisatoren van het evenement “Katholiek met hart en ziel.”

De pers kopte triomfantelijk: “Rooms-katholieken zijn de schaamte voorbij.” In de Jaarbeurs klonk het dat het herwonnen zelfbewustzijn van Nederlandse katholieken een feit was – of op z’n minst hoog tijd werd. Toch zou het onrealistisch zijn dit succes zonder nuance te interpreteren: vijftig jaar eerder, bij het honderdjarig jubileum, trokken de festiviteiten nog 40.000 deelnemers.

Toch durven sommigen te stellen dat op 7 juni 2003 een keerpunt werd bereikt, dat de Katholieke Kerk in Nederland daadwerkelijk een nieuwe weg is ingeslagen. Misschien is dat mede de reden waarom de Acht Mei-beweging sindsdien is opgehouden te bestaan.

Hoe het ook zij, als de Kerk werkelijk een nieuwe fase is binnengetreden, dan is het nú het moment voor een ernstig en diepgaand gewetensonderzoek. Wij moeten reflecteren op onze eigen visie op de Kerk, en ons afvragen hoe wij als door God gezonden mensen in die Kerk willen staan en actief willen zijn. De verantwoordelijkheid om actief Kerk te zijn rust, als volwassen katholieken, op ons tegenover God, de Kerk en de wereld. Maar een volwassen houding vereist ook dat we dieper ingaan op de werkelijke oorzaken van de crisis – en de heropleving. Want wij leven te midden van een ongodsdienstige cultuur.


De crisis van een ongodsdienstige cultuur

Als gelovigen die de hoop van de Kerk willen uitdragen in de wereld van vandaag, mogen wij niet vergeten dat wij gevormd zijn door een geseculariseerde en antropocentrische cultuur. Niet langer God, maar de mens en zijn wereld staan daarin centraal.

Godsdienst vervult voor velen niet langer een essentiële rol in het persoonlijke leven of in de samenleving. Voor de opkomst van de moderne cultuur was religie vanzelfsprekend verweven met zowel het persoonlijke bestaan als het maatschappelijke leven. De culturen waren in de kern religieus. Het christendom is en blijft een van de dragende wortels van onze beschaving – maar we moeten onder ogen zien dat onze cultuur inmiddels in hoge mate geseculariseerd is. Godsdienst is niet langer vanzelfsprekend betrokken bij de ontwikkeling van mens en maatschappij.

In plaats daarvan overheerst de ervaring van autonomie en zelfbeschikking. De werkelijkheid wordt beleefd los van elke verwijzing naar een transcendente, goddelijke oorsprong. Geloof in God ligt niet meer voor de hand; velen weten eenvoudigweg niet wat God of religie nog te maken heeft met hun bestaan.

Er heerst geen openlijke vijandigheid, maar wel een fundamentele onwennigheid, een vervreemding van het geloof. Deze onmacht leidt tot een fundamentele grondhouding van onze cultuur: een uitgesproken humanisme waarin de mens zichzelf tot bron van hoop maakt. Wetenschap en techniek zijn de voornaamste bewijzen van onze vermogens; vrijheid en emancipatie vormen de centrale waarden.

Met behulp van menswetenschappen en technologie krijgen we steeds meer grip op de wereld – en op onszelf. De natuur is niet langer een gegeven, maar iets dat wij naar onze hand zetten. De gedachte overheerst dat de mens zijn eigen toekomst moet en kan waarmaken, dat hij zelf de zin van zijn bestaan bepaalt. God lijkt overbodig geworden in dit project van menselijke vooruitgang.

Maar juist deze ontwikkeling herinnert aan de woorden van Johannes in zijn Proloog:

“Het ware Licht, dat ieder mens verlicht, kwam in de wereld. Hij was in de wereld, en hoewel de wereld door Hem ontstaan was, erkende de wereld Hem niet. Hij kwam in het zijne, maar de zijnen namen Hem niet op.” (Joh. 1, 9–11)


Een ongegronde vrees voor God

Een tragisch gevolg van deze cultuur is de angst voor God – of beter gezegd: de angst voor een goddelijke grens aan menselijke autonomie. Het Tweede Vaticaans Concilie signaleerde dit reeds meer dan veertig jaar geleden: “Velen van onze tijdgenoten vrezen dat nauwe verbondenheid tussen religie en wereldlijke activiteiten de menselijke vrijheid en de autonomie van wetenschap en samenleving zou belemmeren.”

Het antwoord van de Kerk is helder: de menselijke zelfbeschikking is door God gewild – mits we erkennen dat deze slechts relatief en niet absoluut is. Want godvergetenheid leidt uiteindelijk tot duisternis. Het misverstand dat God een bedreiging zou zijn voor onze vrijheid, is niet alleen ongegrond, maar ook kortzichtig. Het voedt een cultuurcrisis die ons allen treft.

De Verrezen Christus, enige Bron van onze niet teleurstellende hoop – 1e meditatie

Eerste meditatie: De grote teleurstellingen en hun goddelijke uitdaging

“Heer Jezus, het is zo donker in december, en soms ook in ons hart. Wij denken: ‘Het is allemaal voorbij. Het gaat niet goed met de Kerk, en ook niet met ons.’”
(Kard. Godfried Danneels, Een jaarkrans van gebeden, blz. 5)

De onmacht van de mens

In de inleiding stelden we de vraag naar de verwezenlijking van de menselijke hoop. Het antwoord van het Tweede Vaticaans Concilie luidt: ondanks alle rijkdommen, mogelijkheden en economische macht moet men eerlijk erkennen dat een ontzaglijk deel van de wereldbevolking nog altijd gebukt gaat onder honger en armoede. Wat nog schrijnender is: in een tijd van e-mail, internet en wereldwijde communicatie, blijven miljarden mensen ongeletterd.

Wat betreft de menings- en gewetensvrijheid, waarop wij moderne mensen zo trots zijn en die we steeds nadrukkelijker opeisen, moeten we eveneens erkennen dat er nieuwe vormen van verslaving en afhankelijkheid zijn ontstaan. Denk aan jeugd-alcoholisme, seksualisering op steeds jongere leeftijd, misbruik van tabak en vooral het wijdverbreide gebruik van lichte en zware drugs.

Ook op het vlak van internationale samenwerking en wereldwijde onderlinge afhankelijkheid, trekken steeds meer tegenstrijdige krachten in uiteenlopende richtingen. De veelheid aan partijen en groepen die vooral eigenbelang nastreven, leidt tot toenemende verdeeldheid in politiek en economie. Daarbovenop komen ideologische tegenstellingen, raciale spanningen, godsdienstige en culturele verschillen, en het vraagstuk van integratie en samenleven met mensen van andere herkomst.

In deze officiële en gezaghebbende analyse klinkt onmiskenbaar de teleurstelling van de twintigste eeuw door. Europa werd geteisterd door twee wereldoorlogen. In de Eerste Wereldoorlog vernietigden de christelijke grootmachten elkaar, en werd gifgas als massavernietigingswapen ingezet. In de Tweede Wereldoorlog kwamen daar de atoombom en biologische wapens bij. Men spreekt dan ook terecht van het “tijdperk van de angst” (age of anxiety). Die angst werd pijnlijk tastbaar in de onmenselijke vernietigingskampen van Auschwitz en de Goelag-archipel.

Het nihilisme en zijn gevolgen

De nihilistische nazi-dictatuur van Hitler trachtte het Europese jodenvraagstuk op te lossen door middel van massale vergassing. De stalinistische dictatuur vernietigde miljoenen ongewenste mensen door dwangarbeid en verwaarlozing. Deze vernietigingsdrift breidde zich uit naar China, Cambodja, Rwanda en andere landen. Ook later hoorden we gruwelijke berichten over de daden van Milosevic in Joegoslavië en Saddam Hoessein in Irak. Geen enkele eeuw kende zoveel misdaden tegen de menselijkheid als de twintigste.

Het wrange is dat juist deze eeuw de beloften van de negentiende eeuw had moeten waarmaken: idealen van vooruitgang, vrede en menselijkheid. In plaats daarvan werd het de eeuw van de zelfvernietiging van de christelijke wereld. De oorzaken hiervan liggen vooral in het nihilisme van de dictaturen van Hitler en Stalin. Nihilisme is een denkrichting die ontkent dat de mens tot absolute waarheden kan komen op het gebied van religie, moraal of politiek.

Tegelijkertijd ontwikkelde de wetenschappelijk-technische beschaving zich razendsnel, met steeds grotere en snellere verbindingen die zich als een web over de wereld uitspreiden. Deze technische overmacht van de mens tegenover de natuur leidt steeds vaker tot ecologische rampen: lucht- en watervervuiling, natuurrampen, aardbevingen, tsunami’s, ziekten als BSE (gekkekoeienziekte), varkenspest en vogelgriep eisen steeds vaker slachtoffers.

Geen wonder dat het levensgevoel van de hedendaagse mens niet meer wordt gekenmerkt door optimisme en geloof in vooruitgang, maar door teleurstelling, moedeloosheid en angst voor vernietiging.

Een uitdaging voor de Kerk

De Vaders van het Tweede Vaticaans Concilie stelden al vast: “Door de invloed van zo veel complexe situaties worden velen verhinderd om eeuwige waarden te herkennen, laat staan ze in overeenstemming te brengen met nieuwe ontdekkingen. Zo raken zij, heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees, innerlijk verontrust wanneer zij zich afvragen waar het met de wereld naartoe gaat.”

Maar – en hier raken we de kern van ons retraite-thema – deze situatie is tegelijk een uitdaging. Zij daagt mensen uit, ja dwingt hen tot een antwoord. Deze uitdaging geldt voor iedereen, maar in het bijzonder voor ons, christengelovigen. Er bestaat immers een diepe verbondenheid tussen de Kerk en de wereldgemeenschap.

Vreugde en hoop, verdriet en angst van de mensen van vandaag – vooral van de armen en degenen die lijden – zijn ook de vreugde en hoop, het verdriet en de angst van de leerlingen van Christus. Er is niets dat de mens raakt, dat niet ook weerklank vindt in het hart van de Kerk.

De Kerk is immers een gemeenschap van mensen, verenigd in Christus, geleid door de Heilige Geest, op weg naar het Rijk van de Vader. Zij heeft de heilsboodschap ontvangen die aan allen verkondigd moet worden. Daarom voelt de Kerk zich ten diepste verbonden met de mensheid en haar geschiedenis.

De actieve hoop op een toekomst die niet teleurstelt, kan alleen van Christus komen. Van die hoop moet de Kerk – en dus ook wij – getuigen. Dat is de kern van onze bezinning op de christelijke hoop, die haar hoogtepunt vindt in de verrijzenis van Christus.

Deze goddelijke zending van de Kerk behoort tot het hart van ons katholiek geloof. Iedere keer dat wij het Credo bidden, belijden wij dat de Kerk één, heilig, katholiek en apostolisch is.

Maar, en dat is de uitdaging waar wij bij stil moeten staan: voor sommigen is de Kerk niet meer dan een voorbijgestreefd historisch fenomeen.

De Verrezen Christus, enige Bron van onze niet teleurstellende hoop – Inleiding

Verslag van een retraite
door de Zeereerwaarde Pater Prof. Dr. Bonifatius Honings OCD

De Verrezen Christus, enige Bron van onze niet teleurstellende hoop

In verkorte vorm


Inleiding – De motieven voor het thema van onze retraite

Wanneer wij stilstaan bij de historische situatie aan het begin van het jaar 2000, valt het op hoezeer onze wereld gekenmerkt wordt door vooruitgang en vernieuwing. Deze kenmerken wekten de verwachting van een betere toekomst – kortom: hoop.

De jaren zestig waren doordrongen van ongekende hoop: er gloorde een toekomst die nog nooit zo rooskleurig leek. Er zou groeiende welvaart komen voor iedereen. De magere handjes van kinderen, hun dunne beentjes en opgezwollen hongerbuikjes – symbolen van schrijnende armoede – zouden binnenkort overvloedig gevoed worden.

Iedereen zou leren lezen en schrijven; het einde van het mensonwaardige analfabetisme leek nabij. Paus Paulus VI en de 2000 bisschoppen van het Tweede Vaticaans Concilie verklaarden in 1965 dat de mensheid zich er steeds meer van bewust werd dat zij niet alleen haar macht over de materiële schepping moest versterken, maar dat het tevens haar opdracht was een politiek, sociaal en economisch bestel op te bouwen dat de mens betere diensten zou bewijzen. Zowel het individu als de gemeenschap zou daardoor in staat worden gesteld zijn menselijke waardigheid te beveiligen en te vergroten.

“Door zijn eigen inspanning en natuurlijke talenten heeft de mens altijd geprobeerd zijn leven verder te ontwikkelen. En tegenwoordig, vooral door wetenschap en techniek, heeft hij zijn macht bijna over de hele natuur uitgebreid – en zet hij die ontwikkeling voort.” – Vgl. GS nr. 9.

Deze groeiende invloed op de schepping, als uitvoering van de goddelijke opdracht, maakte een rechtvaardigere verdeling van rijkdom mogelijk en zou bijdragen aan een menswaardiger samenleving.

Zo kwam in de negentiende eeuw de opbouw van wat wij nu kennen als de moderne westerse wereld op gang – een tijd van nieuwe beloften, utopieën en droombeelden die werkelijkheid leken te worden.


Verschillende revoluties

Onze moderne wereld wordt vaak beschreven aan de hand van diverse revoluties. Volgens de Standaard Encyclopedie (onder het trefwoord Marx) worden revoluties in bredere zin opgevat als historische bewegingen die via diepgaande, soms geleidelijke veranderingen een radicale hervorming van de sociaal-politieke orde teweegbrengen.

Deze revoluties verlopen vaak zonder geweld en worden gedragen door een groep toegewijden. Denk bijvoorbeeld aan de democratische revoluties in Amerika en Frankrijk, die vrijheid, gelijkheid en broederschap beoogden.

De industriële revolutie in Engeland beloofde niet alleen een algemene economische welvaart, maar ook het hoogste geluk voor het grootste aantal mensen. De verwachting was dat iedereen op aarde meer dan ooit tevoren zou bezitten en dat armoede tot het verleden zou behoren.

De socialistische revolutie van Karl Marx ging nog een stap verder: zij wilde een samenleving zonder klassenverschil realiseren. Volgens Marx is de menselijke natuur niet onveranderlijk, maar vormt en ontwikkelt de mens zich door zijn relaties met anderen en met de natuur.

De mens wordt, aldus Marx, geboren uit de geschiedenis; hij is een product van zijn eigen arbeid. Door arbeid en productie hervormt hij voortdurend zijn sociale relaties. Daarom moet een klassenloze samenleving gestoeld zijn op een communistische economie – een systeem zonder privébezit. Alle mensen zouden als broeders en zusters deelnemen aan dit gemeenschappelijk bezit.

Het probleem van de mens is, vanuit dit perspectief, geen individueel moreel vraagstuk, maar een structurele kwestie binnen de samenleving, vooral op economisch en sociaal vlak. De belangrijkste menswetenschap wordt dan de sociologie: de studie van de sociale ordening en haar historische ontwikkeling.

Marxistische sociologen concludeerden dat het kapitalisme de grondoorzaak is van de bestaande materiële armoede, aangezien het leidt tot klassenverdeling.


De sociale revolutie en de vooruitgang

Dit leidt ons naar een fundamenteel aspect van ons retraite-thema. Volgens het marxistisch denken ligt de oerzonde niet op moreel vlak, maar in het economische domein. Het kwaad ligt niet in het persoonlijke handelen, maar in het onrechtvaardige bezit van een rijke minderheid.

De sociale revolutie richt zich daarom op de klassenstrijd tussen arbeiders en werkgevers. Wat eerdere generaties slechts konden dromen – laat staan hopen – zou door deze revoluties werkelijkheid worden: de mens zou het rijk van God op aarde realiseren, een rijk van vrijheid en broederschap.

Opmerkelijk is dat in de negentiende eeuw de kerken deze tijd begroetten als the Christian century, en de moderne wereld als een christelijke wereld. Wijsgeren van die tijd koesterden een optimisme dat gebaseerd was op een onafwendbare, wereldwijde vooruitgang. Deze toekomstvisie was kenmerkend voor de grote filosofische systemen van de moderne tijd: ze vormden een rode draad in het denken en handelen van de toonaangevende volkeren.


De visie van Vaticanum II

Ook het Tweede Vaticaans Concilie hield zich bezig met deze toekomstverwachtingen. In de Pastorale Constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd wordt erkend dat de mensheid nog nooit zo’n overvloed aan rijkdommen, mogelijkheden en economische kracht heeft gekend als nu.

Mensen ervaren meer dan ooit een diep verlangen naar vrijheid, en beseffen tegelijkertijd hoe noodzakelijk onderlinge verbondenheid en samenwerking zijn voor wereldwijde vooruitgang.

Maar – en daarmee raken we aan de kern van ons retraite-thema – wat is er in de twintigste eeuw van die toekomstverwachtingen terechtgekomen? Wat is er geworden van die menselijke hoop?

(wordt vervolgd)