Dietrich Bonhoeffer

Von Guten Mächten wunderbar geborgen

Dietrich Bonhoeffer

Von guten Mächten treu und still umgeben,

behütet und getröstet wunderbar,

so will ich diese Tage mit euch leben

und mit euch gehen in ein neues Jahr;

Von guten Mächten wunderbar geborgen

erwarten wir getrost, was kommen mag.

Gott ist mit uns am Abend und am Morgen

und ganz gewiß an jedem neuen Tag.

noch will das alte unsre Herzen quälen,

noch drückt uns böser Tage schwere Last.

Ach Herr, gib unsern aufgescheuchten Seelen

das Heil, für das Du uns bereitet hast.

Von guten Mächten wunderbar geborgen

erwarten wir getrost, was kommen mag.-

Gott ist mit uns am Abend und am Morgen

und ganz gewiß an jedem neuen Tag.

Und reichst Du uns den schweren Kelch, den bittern,

des Leids, gefüllt bis an den höchsten Rand,

so nehmen wir ihn dankbar ohne Zittern

aus Deiner guten und geliebten Hand.

Von guten Mächten wunderbar geborgen

erwarten wir getrost, was kommen mag.

Gott ist mit uns am Abend und am Morgen

und ganz gewiß an jedem neuen Tag.

Doch willst Du uns noch einmal Freude schenken

an dieser Welt und ihrer Sonne Glanz,

dann woll’n wir des Vergangenen gedenken,

und dann gehört Dir unser Leben ganz.

Von guten Mächten wunderbar geborgen

erwarten wir getrost, was kommen mag.

Gott ist mit uns am Abend und am Morgen

und ganz gewiß an jedem neuen Tag.

Laß warm und still die Kerzen heute flammen

die Du in unsre Dunkelheit gebracht,

führ, wenn es sein kann, wieder uns zusammen!

Wir wissen es, Dein Licht scheint in der Nacht.

Von guten Mächten wunderbar geborgen

erwarten wir getrost, was kommen mag.

Gott ist mit uns am Abend und am Morgen

und ganz gewiß an jedem neuen Tag.-

Wenn sich die Stille nun tief um uns breitet,-

so laß uns hören jenen vollen Klang

der Welt, die unsichtbar sich um uns weitet,

all Deiner Kinder hohen Lobgesang.

Von guten Mächten wunderbar geborgen

erwarten wir getrost, was kommen mag.

Gott ist mit uns am Abend und am Morgen

und ganz gewiß an jedem neuen Tag.

Het spel van de liefde

Zondag 30 oktober 2011 – HET SPEL VAN DE LIEFDE
31e zondag door het jaar A.
Matheüs 23:1-12

Door Pater Ambro Bakker s.m.a., deken van Amsterdam

Handen spelen een belangrijke rol in ons leven. Als je elkaar tegenkomt, dan geef je elkaar een hand. Weet u waar die gewoonte vandaan komt? Het is een overblijfsel uit vroegere tijden om te laten zien dat je ongewapend bent, dat je niets achter de hand houdt. Elkaar begroeten met open handen: dat is hartelijkheid, dat betekent dat je niets voor de ander verborgen houdt. De ander heeft niets van je te vrezen. Integendeel zelfs! De laatste weken hebben we gehoord dat er tal van mensen Jezus benaderen met een verborgen agenda. Ze komen niet met lege handen. Ze proberen Jezus klem te rijden met een brede glimlach om de mond. Maar Jezus veegt hun de mantel uit, laat zich niet in hun strikken vangen. Hij verwijt hen dat ze komedie spelen. Hun handen lijken leeg, maar ze zijn gevuld met haat en vooroordelen.

We willen écht bij de ander overkomen, maar wie van ons speelt geen toneel, doet zich anders voor dan hij eigenlijk is? “Het leven is een schouwtoneel, ieder speelt zijn rol, een ieder krijgt zijn deel.” Wij verwachten dat ieder van ons zijn rol speelt. Er is een groot verlangen om gezien en opgemerkt te worden. Ook al wordt een directeur tegenwoordig met zijn voornaam aangesproken, toch weet hij heel goed wie hij is, en de onderdaan mag niet vergeten dat hij de baas is. Jezus verwijt de Farizeeën dat zij geestelijk komedie spelen. Jezus heeft er een hekel aan dat de religieuze leiders niet leven naar hun eigen woorden. Het tweede verwijt van Jezus is nog harder: ze doen er alles aan om bij de mensen op te vallen. Ze willen graag gezien worden, zij zoeken naar de ereplaatsen. Menigeen is op zoek naar het applaus van mensen.

In onze tijd zijn de verwijten van Jezus nog goed inpasbaar. Velen hebben de kerk de rug toegekeerd, omdat ze een te groot contrast zagen tussen woorden en daden. En van de pastoor zeggen ze dat hij eerst zelf maar eens moet doen wat hij preekt. Wij leven in een tijd, waarin de kerk niet meer wordt herkend aan de hoogte van haar kerktorens, maar aan het aantal mensen die haar in liefde willen dragen. De nadruk ligt niet op het kerkgebouw, maar op het samen-kerk willen zijn, op de gemeenschap, op Gods-Volk-onderweg.

Je bent niet groot door het feit dat je een leidinggevende positie inneemt. Je bent niet groot, omdat je met je ellebogen werkt en over de rug van een ander naar boven klimt. Je bent alleen maar groot, als je je durft in te zetten voor mensen die je nodig hebben. De daad bij het woord voegen – daar gaat het om! Ouders laten hun kinderen de eerste communie doen en blijven vervolgens weg. Leraren vragen aan hun leerlingen dat zij zich voor 100% inzetten, en zelf nemen ze hun taak wat te gemakkelijk op. Politici spreken over “burgerzin”, en zoeken zelf een uitweg om onder de belasting uit te komen. Priesters spreken van soberheid en evangelisch leven en vergeten daarin zelf het voorbeeld te geven. Daarom zegt Jezus: “Gij moet u geen Rabbi laten noemen”. Dat is geen aanslag op het wettig gezag, maar een aansporing om voor elkaar de zware taak wat lichter te maken. Wie verantwoordelijkheid draagt, mag weten dat hij niet zijn eigen volmaaktheid hoeft te vertegenwoordigen, maar de volmaaktheid van de Vader, die in de hemel is. Je hoeft je zelf niet te blijven verdedigen, maar de wil van God moet gedaan worden. Je hoeft je zelf geen perfectie aan te meten die alleen aan God toekomt.

Als mensen hoeven wij niet op onze tenen te lopen. Wij mogen struikelen, als we elkaar maar weer op de been helpen. Je eigen zwakheid kennen en je in alle eerlijkheid niet beter voordoen dan je bent. Gods woord verkondigen, maar er ook naar leven. Elkaar niet te zware lasten opleggen. Anderen niet veroordelen, omdat zij even zwak zijn als wijzelf. Met elkaar omgaan, ongewapend, en met open handen en zonder verborgen agenda’s. Onze handen gebruiken, niet om te slaan en te duwen, maar om elkaar te strelen en lief te hebben. Handen uit de mouwen steken, als de ander in nood is. Met gebaren vullen we aan waar woorden tekort schieten. Soms maak je vuile handen. Handen kunnen zwaar worden van schuld en onmacht. Je zou ze schoon willen wassen, maar waarmee?

Handen worden wat schoner, als we geloven metterdaad. Niet alleen leven van de krachtige en bevrijdende woorden van Jezus, maar er ook naar leven. Monden en handen zouden wat meer in elkaars verlengde moeten liggen. Dan zou deze wereld er anders, zelfs beter uitzien. Het zou de aarde meer maken tot de aarde, zoals God die bedoeld heeft in den beginne: Gods eigen speeltuin, waarin mensen elkaar niet meer aftroeven, maar waar mensen met elkaar – ongedwongen en ongewapend – en met open handen – het spel van de (naasten)liefde spelen.

Bron: http://www.dekenaat-amsterdam.nl/webcms/index.php?option=com_content&view=article&id=1039:zondag-30-oktober-2011-het-spel-van-de-liefde&catid=104:preken-2011&Itemid=190

Ik zal naar je luisteren

Derde Zondag van Pasen

In een tijd waarin we overspoeld worden met woorden in de kranten, op televisie en internet, lijkt de behoefte groot aan mensen die kunnen luisteren. Pater Phil Bosmans, u weet wel van het boek: ’menslief ik hou van jou”, vertelde eens hoe iemand tegen hem zei: ”Pater, ik ben enorm eenzaam. Ik zou zo graag eens met iemand spreken. Maar het is zo moeilijk om met iemand in gesprek te komen. Als ik iemand aanspreek, op straat of in een winkel, kijkt men mij aan alsof ik gek ben en men draait zich om. Heeft dan niemand tijd?”

Bosmans heeft toen een actie gelanceerd die bestond uit het dragen van een heel eenvoudig speldje. Het stelt een anker voor waar een kruis op staat. Het is een teken voor: “Ik heb tijd. Mij kun je aanspreken”.

Ik denk daarbij aan Jezus: ”Mij mag je aanspreken. Ik heb tijd. Ik zal naar je luisteren”. Zo was Jezus toch ook voor die twee leerlingen die naar Emmaüs gingen? Zij waren zonder hoop. Zij hadden Jeruzalem en Jezus, die daar gestorven was, de rug toegekeerd en waren op weg naar Emmaüs. Dan voegt Jezus zich bij hen en loopt met hen mee. In plaats van Zelf het woord te nemen, luistert Hij naar waar hun hart vol van is.

Jezus voegt zich bijna geruisloos bij hen. De leerlingen zijn zo vol van hun eigen gedachten, zo met zichzelf bezig, dat ze hem niet eens herkennen. En hoe is Jezus reactie hierop? Hij luistert aandachtig naar hen. Het is weldadig wanneer je in je leven mensen ontmoet die werkelijk kunnen luisteren, die met hart en ziel willen luisteren. Vervolgens gaat Jezus vragen stellen die de leerlingen de gelegenheid geven hun gevoelens te uiten.”Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?”

Alles wat hun zo moeilijk was gevallen, komt er nu uit. En ze vertellen. “Dat van Jezus, een man die een profeet was, machtig in woord en daad. Die Jezus hebben ze aan het kruis geslagen”. Alle hoop is nu de grond in geboord. Tot in details vertellen ze wat hun bezig houdt. Jezus luistert weer naar hen, maar daarna neemt Hij zelf het woord.

Niet alles wat zij gezegd hadden, was namelijk te beamen. Er sprak zelfs een groot ongeloof uit hun woorden. Jezus die in het begin enkel luisterde, corrigeert hen nu en spreekt hen aan met “onverstandigen, die zo traag van hart zijt”. In feite hadden de leerlingen Jeruzalem én Jezus de rug toegekeerd. Hun beeld over Jezus was nog niet goed geordend! Want Jezus was voor hen enkel “machtig in daad en woord” en populair “in het oog van heel het volk”.

Maar voor het kruis en het lijden was in die visie nog geen plaats. Dat kwam pas later.

Voor een goed contact zul je eerst goed moeten luisteren. En vroeg of laat zal het moment aanbreken waarop je zelf zult moeten spreken, omdat we als Christenen werkelijk iets te zeggen hebben. Wie echt geluisterd heeft naar de Blijde Boodschap mag weten dat hij ook geroepen is te spreken vanuit zijn geloof en vertrouwen in God. Wij mogen namens God luisteren, wij mogen ook in Gods naam woorden spreken waar mensen echt iets aan hebben, opdat men na afloop zal kunnen zeggen:”Brandde ons hart niet in ons, zoals hij onderweg met ons sprak”.

De weg van Jeruzalem naar Emmaüs is de weg van geloofsleerlingen. Uiteindelijk zijn we dat allemaal. Het is een weg van ‘nog-niet-ten-volle-kunnen-zien’, van miskenning en zich miskent voelen, op weg naar herkenning en erkenning.

Op de uitnodiging van de leerlingen tenslotte ‘Blijf bij ons Heer!’ gaan de leerlingen inderdaad zien waar Jezus ‘verblijf’ houdt, waar Zijn ‘verblijven’ onder ons is. Het is in het breken van het Brood, in de Eucharistie, in Offergave, in de H. Communie: blijvende aanwezigheid van Jezus Christus onder ons. Het is in het ‘communiceren met Hem’ dat voorwaarde is voor het waarachtig en echt communiceren met elkaar! Op zijn tijd kunnen luisteren om op zijn tijd te kunnen spreken!

Jezus verblijft midden onder ons en zegt: doet dit tot Mijn gedachtenis…

door Pastoor Geudens

Al had ik elke fout

Ter ere van Theresia

1. Al had ik elke fout, elke misdaad bedreven, dan nog behield ik steeds hetzelfde vertrouwen. Want ik weet al te goed dat die hoeveelheid aan fouten een druppel blijkt te zijn die in een vuur verdwijnt. (bis)

2. Geef me een hart dat brandt, dat verteerd wordt van liefde, een hart tot steun en kracht dat altijd blijft branden, dat altijd mij bemint, tot in mijn zwakheid mij liefheeft, dat steeds over mij waakt, bij dag, bij nacht mij leidt. (bis)

3. Nooit eerder was een mens zo vervuld door de liefde dat hij zijn leven gaf, mij zozeer beminde. Geen mens dan Hij alleen, mijn God, die mens werd op aarde en die geleden heeft, mijn broeder en mijn Heer. (bis)

4. Al wat wij doen voor U, zelfs de mooiste der daden, is werkelijk wat waard, wanneer het de liefde van uw Hart uit kan stralen. Dus mijn doen en mijn laten, ik leg het in uw hart dat steeds van liefde brandt. (bis)

5. Ach, niemand is in staat heel uw wet na te leven. Maar levend als uw kind, ontvang ik uw zegen en zo ben ik in staat U heel mijn leven te geven. Mijn heiligheid zijt Gij, uw liefde leeft in mij.

6. Nooit eerder was een mens zo vervuld door de liefde dat hij zijn leven gaf, mij zozeer beminde. Geen mens dan Hij alleen, mijn God, die mens werd op aarde en die geleden heeft, mijn broeder en mijn Heer. (bis)

7. Al had ik elke fout, elke misdaad bedreven, dan nog behield ik steeds hetzelfde vertrouwen. Want ik weet al te goed dat die hoeveelheid aan fouten een druppel blijkt te zijn die in een vuur verdwijnt. (bis)

Bron: http://www.youtube.com/watch?v=EHHJFTOGpLM

Waarom lijden?

De vastentijd is een uitnodiging om na te denken over onszelf en ons eigen bestaan. Vooral ook een stilstaan bij God die ons het leven geschonken heeft. De vragen die het leven oproept, vooral bij ziekte en dood, nodigen ons daartoe steeds weer uit. Ook Jezus werd daarmee geconfronteerd, zo horen we in het Evangelie. De opwekking van Lazarus uit het graf is dan ook meer dan zomaar een gebeuren. Het bereid ons voor op Jezus’ sterven en verrijzen. Hij werd gezonden om ons mensen het leven te geven en wel in overvloed. Dit deed Hij door voor ons te sterven. Ja, Hijzelf is de Verrijzenis en het Leven. De dood kan dit niet meer teniet doen.

Een vraag die ons mensen telkens weer op de lippen ligt is: “waarom toch het lijden?” En hoe we ook zoeken, een antwoord laat zich nauwelijks in woorden vatten. Wel laat Jezus in het evangelie van vandaag zien dat lijden en sterven een betekenis hebben. Ons christelijk geloof laat zien dat lijden ‘n realiteit is ook in het leven van gelovige mensen. En – en nu komt het – als het lijden er toch is, hoe kunnen we dan het meest waardig met dat lijden in ons leven omgaan? Hoe kunnen we dan nog troost vinden, hoe kunnen we zo’n moeilijke situaties uithouden, hoe kunnen we verlichting vinden of brengen?

Met ‘afscheid nemen’ worden we al van jongsafaan geconfronteerd. De pasgeboren baby verlaat de warmte en intimiteit van de moederschoot, het vierjarige kind gaat naar school, weliswaar aan de hand van moeder, maar toch! En als de eerste dag komt dat het kind alléén naar school gaat, dan staat de moeder doodsangsten uit: ‘Hoe zal het gaan?’. Om de angst wat te milderen en het vertrouwen te sterken zal ze misschien een beroep doen op de Engelbewaarder die met haar kind meegaat. Maar ze voelt aan dat het leven gaat veranderen.

Leven is ‘afscheid nemen’ en weer verdergaan; van het begin tot het einde. Zo gaat het wanneer iemand met wie je samengewerkt hebt, plotseling naar elders verhuisd. Zo gaat het wanneer kinderen de lagere school verlaten en naar de middelbare school gaan, wanneer ze gaan trouwen, of wanneer ze het huis uitgaan, wanneer er kleinkinderen komen, wanneer opa of oma sterft, wanneer kinderen volwassen worden, wanneer je eigen vader of moeder sterft, tenslotte wanneer we zelf sterven…

Leven en sterven horen in een vreemde mengeling bij elkaar. Op ieder ogenblik voelen we dat het leven ons kan ontsnappen. We hebben het niet volledig in eigen hand, ook al streven we ernaar de geluksmomenten vast te houden.

Een christen is sterfelijk zoals ieder mens dat is. Het geloof in Christus is voor hem dan ook niet een vrijbrief om van lijden en dood bespaard te blijven. De opwekking van Lazarus is hiervan een teken; een teken van hoop voor ons allemaal; op een leven dat niet wordt teniet gedaan, maar dat nieuw gemaakt wordt.

Rond ziekte en dood biedt het geloof ons troost, ook al blijft het een harde werkelijkheid. Ook Christus is in Zijn menselijke gevoelens ten diepste getroffen door het sterven van Zijn vriend Lazarus en door het grote verdriet van Martha en Maria. Toen Jezus hen zag huilen, en het graf bezocht, doorliep Hem een huivering, zo staat in het Evangelie. Toch is de opwekking van Lazarus niet alleen een menselijk gebaar van medelijden: de dood en de opwekking van Zijn vriend hebben een veel diepere betekenis voor ons allen. Zij verwijzen naar de dood en opstanding van Christus zelf. En wie in Hem gelooft zal eeuwig leven bezitten, ook al is hij gestorven. Zo belooft Gods Woord.

Toen Jezus in Betanië aankwam, was Lazarus al vier dagen dood. Martha beleed haar geloof in de uiteindelijke verrijzenis. Maar zij wist nog niet dat Jezus een gestorvene kon opwekken tot leven. Ja, tot teken voor Zichzelf: de nakende Verrijzenis en het komende eeuwige Leven.

De verrijzenis begint daar wanneer wij geloven in Jezus, de Messias, de Verlosser, de Zoon van God. Dan hebben wij het eeuwige leven reeds in ons. De natuurlijke dood kan dit niet meer teniet doen. Christus is ons leven. De dood heeft geen vat meer op ons als wij leven in Christus. Het sterven is voortaan een mysterievolle overgang naar een ander leven: naar het ware en eeuwige leven bij God. Die overgang geschiedt in de kracht van de heilige Geest. Als we vanuit God durven leven, werkt dezelfde heilige Geest in ons, ook in ons sterven en verrijzen naar God toe…

Als wij leven ‘naar de geest’ en niet ‘naar het vlees’, zoals Paulus ons waarschuwt dan getuigen wij van Christus’ Verrijzenis. Dat is het bewijs van onze toekomstige verrijzenis, in de kracht van God, tot nieuw leven in God; Vader, Zoon en Heilige Geest.

Pastoor Geudens